de Volkskrant van 21-04-1998, Pagina 14, KUNST, recensie
Schrille klanken van topmusici
Werk van Olthuis, Escher en Van Gilse, door leden van het Koninklijk
Concertgebouworkest o.l.v. Lucas Vis. 19 april. Concertgebouw,
Amsterdam.
Als je tien musici uit het beste orkest van Nederland bij elkaar zet,
levert dat niet automatisch een topensemble op. En als je die musici
een programma laat spelen met muziek die ooit voor hun collega's is
geschreven, is het verre van zeker dat daar een vonk van inspiratie
overspringt - voorzover daar bij de componisten in kwestie al sprake van
was.
Zeker, er werd hard gewerkt tijdens het concert dat zondagmiddag in
de Kleine Zaal op poten was gezet door de Vriendenvereniging van het
Concertgebouworkest, maar het onderonsje met het verleden pakte niet erg
aangenaam uit.
Aan fagottist Gustavo Nuñez lag het niet. Die speelde de sterren
van de hemel in het speciaal voor hem geschreven Capricho van zijn
collega Kees Olthuis. Het probleem met dit stuk is dat Olthuis de fagot
zoveel te doen geeft dat het er al gauw niet meer toe doet wat hij doet,
zolang het maar samenvalt met de verrichtingen van de vijf strijkers,
die figuurlijk gesproken voortdurend de tweede viool spelen.
Olthuis hanteert een gematigd modern idioom met veel energieke
ostinato's, dat associaties oproept met de muziek die Bernard Herrmann
voor Hitchcocks Psycho schreef. Het middendeel, waarin het kalmer
toegaat en de strijkers de hoogte opzoeken, is het meest geslaagd, maar
ook hier weet de fagot van geen ophouden.
Rudolf Eschers Sinfonia is een schitterend stuk, met zijn langs
elkaar glijdende sonoriteiten, zijn rijkdom aan kleur en zijn
uitgebalanceerde vorm, en het ensemble deed het dan ook alle eer aan.
Onder leiding van Lucas Vis kwam het tot een bezielde uitvoering, waarin
het dynamisch perspectief wellicht wat meer uitgediept had kunnen
worden. Het klankgemiddelde was voor de Kleine Zaal aan de forse kant,
wat niet zo verwonderlijk is bij musici die gewend zijn om voor
tweeduizend man publiek te spelen.
Waarschijnlijk was het verstandiger geweest Vis ook in te schakelen
bij de uitvoering van het Nonet van Jan van Gilse, want daar viel weinig
vreugde aan te beleven. Het stuk bevat vele fraaie ideeën die
helaas voortdurend worden afgewisseld met bedenksels. Van Gilse tapt uit
vele vaatjes - het begint in de buurt van Reger en eindigt bij Strauss
-, waardoor de vier delen op zichzelf redelijk consistent zijn, maar het
stuk als geheel geen eenheid wordt. In de gekunstelde modulaties toont
de componist zijn techniek, maar dat gaat ten koste van de muziek. De
uitvoering ging van-dik-hout-zaagt-men-planken en
waar-gehakt-wordt-vallen-spaanders - hier in de gedaante van vele
schrille en onzuivere samenklanken. Het slotakkoord was dan ook een
verademing.
© Frits van der Waa 2006