Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 05-10-1998, Pagina 9, KUNST, recensie

Muzikaal zelfportret van Nunes levert dramatische spanning op

Quodlibet, van Emmanuel Nunes, door het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Lawrence Renes en Micha Hamel. 3 oktober, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 7 oktober, 20.02 uur.

Twee grote digitale klokken boven de namen van Reger en Strauss; een extra dirigentenpodium in het midden van de zaal; de toegang naar de balkons versperd door enige bataljons slagwerk: nog voor er één noot geklonken had stond het al vast dat de uitvoering van Emmanuel Nunes' Quodlibet geen alledaagse ervaring zou worden.

De 58-jarige Nunes, Portugees van geboorte maar al jaren werkzaam in Frankrijk, is van de generatie die, net als de Nederlandse Notenkrakers, het serialisme met de paplepel ingegoten heeft gekregen. Anders dan bijvoorbeeld Peter Schat en Louis Andriessen is Nunes de leer trouw gebleven - waarmee zijn muziek inmiddels indruist tegen de heersende mode, maar dat zegt uiteraard niets over de kwaliteit ervan. Zijn Quodlibet uit 1991 is hoe dan ook een imponerend muziekstuk, in zijn ook door veel componisten gedeelde streven om tot dat ene, alomvattende kunstwerk te komen.

Een quodlibet is een muziekstuk waarin uiteenlopende, reeds bestaande muzieken met elkaar gecombineerd worden. Voor dit werk heeft Nunes geput uit zijn eigen al dan niet voltooide composities, die hij vervolgens weer heeft bewerkt. In die zin is Quodlibet een muzikaal zelfportret, of de autobiografie van een oeuvre.

Het meest opvallende kenmerk is echter het gebruik dat hij maakt van de ruimte. Op zichzelf is dat geen noviteit, maar de manier waarop Nunes de klanken letterlijk laat bewegen, vervagen en opdoemen, met elkaar confronteert en in elkaar laat grijpen, is wel heel bijzonder.

Nunes maakt spaarzaam gebruik van zijn grote bezetting - een 45-koppig hoofdorkest, zes slagwerkers, zeven instrumentale solisten en een los rondlopend ensemble van 21 strijkers en blazers. Hoe caleidoscopisch de klankwemelingen ook zijn, transparantie staat voorop. De muziek is in aanleg 'moeilijk', met zijn seriële idioom, maar de theatrale uitwerking van de ruimtelijk verdeelde texturen is onontkoombaar, terwijl in de dunnere, melodische passages goed hoorbaar is dat Nunes woekert met zijn noten. De exploratie van de contrasten tussen hoog en laag, zowel in ruimtelijke als in muzikale zin, levert dramatische spanning op. Sommige momenten zijn bijna visionair, zoals wanneer snelle strijkersfiguren als een vlucht vogels voortjagen over een traag rimpelende ondergrond van bassen.

Toch zijn de verrassingen van dit audio-illusionisme op den duur aan slijtage onderhevig. Dan krijgen de voortdurende koperinjecties die als aanjagers fungeren iets stereotieps, en rijst de vraag of Nunes in zijn streven naar het alomvattende nu een hoogst persoonlijke of juist een hoogst onpersoonlijke compositie heeft gerealiseerd. Weliswaar blijft de uitvoering spannend, al was het alleen maar door het hoge niveau van musiceren, of door het schouwspel van twee dirigenten die erin slagen om hun over de zaal uitgezwermde musici bijeen te houden. Maar de seriële doctrine werkt toch tegen het stuk. Uiteindelijk is het muziek zonder kop of staart, een kunstige aaneenschakeling van special effects zonder plot, die op een zeer voorspelbaar moment, wanneer de klokken het hele uur naderen, zomaar - ffft - als een nachtkaars uitgaat.


© Frits van der Waa 2006