Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 19-10-1998, Pagina 11, KUNST, recensie

Woest pandemonium van postmodernist Wagemans

Werk van Escher, Keuris en Wagemans, door het Residentie Orkest o.l.v. Jurjen Hempel. 16 oktober, dr. Anton Philipszaal, Den Haag.

Werk van Andriessen, Carter, Kim en Rehnqvist, door het Asko Ensemble. 17 oktober, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 30 oktober, 20.00 uur.

Peter-Jan Wagemans is altijd een beetje een einzelgänger gebleven in de Nederlandse muziek. Gezien zijn even onbekommerd als eigenzinnig gebruik van heterogene stijlelementen uit zowel de negentiende als de twintigste eeuw zou je hem een postmodernist kunnen noemen - ware het niet dat dat woord intussen al weer te ouderwets en te negatief klinkt voor een componist die zo duidelijk weet wat hij wil.

De 46-jarige Wagemans is inmiddels al weer bezig aan zijn Zevende Symfonie, waarvan vrijdag het tweede en het derde deel in première gingen bij het Residentie Orkest. Dit voorproefje van ruim twintig minuten smaakte zeker naar meer. Het contrast tussen de twee delen is enorm, maar ze hebben in klank veel gemeen. Dat komt onder andere door de surrealistische rinkels van een kwarttoons-Glockenspiel en een dito vibrafoon, die als een halo om de soms opzichtige majeur-drieklanken hangen en ze daardoor behoeden voor banaliteit.

Vooral de Strijd is een indrukwekkend staaltje van wat Wagemans kan en aandurft: een woest pandemonium waarin dissonante wemelingen en schallende koperfanfares tegen elkaar opgezet worden en gaandeweg elkaars rol overnemen, tot de eens zo vertrouwde akkoorden 'aards' en de groezelige clusters 'hemels' zijn geworden. Het tweede (dus eigenlijk derde) deel is van een Ives-achtige weidsheid, een associatie die mede in de hand gewerkt wordt door de twee trompetten die vanaf het balkon koraal-achtige melodieën door het langzame, gaandeweg hoger tastende orkestweefsel vlechten.

De manier waarop dirigent Jurjen Hempel dit alles in de hand wist te houden was imponerend. Ook de werken van Tristan Keuris en Rudolf Escher, die dit geheel Nederlandse programma completeerden, beleefden behartigenswaardige uitvoeringen.

Bij het Asko Ensemble, dat zaterdag in de Amsterdamse Kleine Zaal de tweede aflevering van de serie Tijdgenoten verzorgde, stond juist de combinatie van binnen- en buitenlands werk centraal. Twee composities van de binnenkort 90-jarige, maar nog altijd vlijtig doorcomponerende Amerikaan Elliott Carter vormden de spil van het programma.

Sopraan Lucy Shelton en pianist John Constable gaven een indringende vertolking van de drie jaar oude liedercyclus Of challenge and love. Het is een voor Carters doen sober werk met een opvallend evocatieve pianopartij, dat echter met zijn trage, door alle registers springende wijze van declamatie niet ontkomt aan een zekere taaiheid. Zijn Sonata voor vier instrumenten uit 1952 is daarentegen van begin tot eind boeiend, met zijn wonderlijk goed getroffen balans tussen complexiteit en transparantie.

Het als 'nieuw werk' aangekondigde Country Music van Louis Andriessen bleek een compilatie van vijf korte stukken uit de jaren 1983-97. Andriessen heeft zijn handen vol aan zijn Vermeer-opera, die over een jaar in première moet gaan, zodat hij ervoor heeft gekozen een paar kliekjes op te warmen. Het gerecht was er niet minder genietbaar om, want Andriessen blijft een meesterkok, en sopraan Susan Narucki diende het smaakvol op. Bovendien eindigde deze bloemlezing met twee nog onbekende werkjes: een melancholiek liedje in Jiddische stijl, Machmes Wos en het vorig jaar als verjaarsgeschenk gecomponeerde Country Music voor Reinbert, een sprankelend Stravinskiaans miniatuurtje met een krekelende viool.


© Frits van der Waa 2006