de Volkskrant van 12-12-1998, Pagina 11, KUNST, recensie
Stuntwerk in RAI past Mozarts Zauberflöte
Die Zauberflöte van W.A. Mozart, met de Philharmonia
Hungarica,
Philharmonisch Koor Praag en solisten o.l.v. Ralf Weikert en
Christian Boesch. 10 december, RAI, Amsterdam. Herhaling: 12 december.
Vergeleken met de Aida die eerder dit jaar in de Rotterdamse Ahoy'
werd opgevoerd is de RAI-voorstelling van Die Zauberflöte maar een
kleintje. Evengoed biedt de zaal die in een van de grote hallen van het
congrescentrum is ingericht plaats aan zevenduizend toeschouwers. Het is
werkelijk een zaal: het podium bevindt zich niet in het midden, maar aan
een kant van de ruimte, en aan de voet daarvan zit het orkest, zoals het
hoort. Minder gewoon is natuurlijk de elektrische versterking en het
feit dat er af en toe een vliegtuig overkomt, maar het eerste geluid is
prima in orde, en met het tweede valt te leven.
De RAI wil voortaan ieder jaar tegen Kerst een dergelijke
grootschalige operavoorstelling brengen. Een aardig initiatief, zeker
als het peil van deze eersteling - een productie die eerder werd
opgevoerd in Duitsland en Oostenrijk - als maatstaf mag dienen.
Ere wie ere toekomt: het welslagen van deze enscenering is allereerst
te danken aan de briljante vormgeving van Ernst Fuchs en het
beeldschone lichtontwerp van Paolo Mazzon. Het probleem bij locaties als
de RAI is dat er geen toneeltoren is, zodat decorwisselingen moeilijk te
realiseren zijn. Fuchs heeft hiervoor een geniale oplossing bedacht:
binnenin een gigantische koepel, die met behulp van hydraulische
machinerieën opengeklapt kan worden tot een soort palmenwoud, staat
een grote rots, die ook weer open kan, en die verschillende decors
herbergt, zoals het boudoir, de tempelpoort en de griezelgrot waarvan in
Die Zauberflöte sprake is. Het ziet er niet alleen fantastisch uit,
maar bovendien krijgen daardoor zowel de grootschalige als de meer
intieme passages een passende entourage.
Het mooiste moment is dat van de vuur- en waterproeven die de held
Tamino en zijn geliefde Pamina moeten doorstaan, een scène die zelden
overtuigend wordt vormgegeven. Hier echter verandert de rots
achtereenvolgens in een rook uitbrakende vulkaan en in een kolkende
waterval, een verbazend staaltje van toneeltechniek, waarvan een
reële dreiging uitgaat. Dergelijk visueel stuntwerk, dat bij een
andere opera wellicht misplaatst zou zijn, is bovendien geheel in
overeenstemming met wat Mozart en zijn librettist Emanuel Schikaneder
twee eeuwen geleden voor ogen moet hebben gestaan.
Niet alles is zo overtuigend. Regisseur Christian Boesch heeft de
voorstelling opgezadeld met een overmaat aan donderslagen en andere
geluidseffecten, die gekunsteld klinken en grotendeels overbodig zijn.
En de gesproken passages, toch al niet het sterkste onderdeel van de
opera, worden niet alleen zonder coupures uitgevoerd, maar geven
bovendien aanleiding tot een onbekommerd geschmier.
Ook de prestaties van de zangers steken wat bleekjes af naast de
schitterende vormgeving - dat was althans op de eerste avond het geval,
want de voorstelling wordt met een dubbele cast gespeeld. Tenor
Jörg Schneider (Tamino) heeft een prachtige stem, maar zingt alles
op dezelfde doodgemoedereerde toon, of het nu om wanhoop of om
verliefdheid gaat. En Roland Bracht mist in de lage registers de nodige
kracht om de waardigheid van de hogepriester Sarastro gestalte te geven.
De dames brengen het er beter af: Sylvia Greenberg is oorstrelend als
Pamina, en de Chinese sopraan Dilbèr prikt in decoloratuur-aria's
van de Königin der Nacht de noten zuiver op hun plaats.
Verrassend zijn de kwaliteiten van het Philharmonisch Koor Praag en
de Philharmonia Hungarica, een in Duitsland gevestigd orkest dat veertig
jaar geleden werd opgericht door Hongaarse vluchtelingen. Hoewel
dirigent Ralf Weikert een enkele maal storend sloom te werk ging ontlokt
hij het eigenlijk veel te grote orkest een Mozartiaanse transparantie en
lichtvoetigheid, zodat uiteindelijk ook het oor weinig te kort komt in
deze oogstrelende voorstelling.
© Frits van der Waa 2006