Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 21-12-1998, Pagina 11, KUNST, recensie

Hagen strijkkwartet snijdt met Bartók en Janácek door de ziel

Een weekend met het Hagen Kwartet: werken van Lutoslawski, Janácek, Dvorák, Kodály en Bartók. Concertgebouw Amsterdam, 18 en 19 december.

Aan zoiets banaals als een toegift hebben de vier leden van het Hagen Kwartet overduidelijk geen boodschap. Ondanks het langdurige applaus weigerden ze hun boeketten terzijde te leggen en nog een noot toe te voegen aan hun indrukwekkende optreden.

Het Hagen Kwartet onderscheidt zich niet alleen door zijn superieur uitvoeringsniveau, maar ook door zijn belangstelling voor het wat minder gangbare repertoire. Van de drie programma's die het kwartet dit weekeinde in de Kleine Zaal van het Concertgebouw ten gehore bracht waren er twee geheel gewijd aan componisten uit Midden-Europa. En in het derde concert klonken gisteravond naast Beethoven en Haydn ook twee werken van Anton Webern.

Het uit Salzburg afkomstige Hagen Kwartet viert al sinds 1981 triomfen, hoewel de vier spelers zo te zien de veertig nog niet gepasseerd zijn. Het kwartetspel is hun dan ook met de paplepel ingegoten. Het gezelschap bestaat uit drie Hagens - twee broers en een zus - plus Rainer Schmidt, de tweede violist, wiens spel niet verraadt dat hij geen familie is.

Het geconcentreerde samenspel van deze vier-eenheid is van een intensiteit die iets beklemmends heeft. Ondanks de haarscherpe intonatie en de ongelooflijke versmoltenheid van de klank is klankschoonheid niet het hoogste ideaal. Het gaat bij het Hagen Kwartet eerder om waarheid, zeggingskracht en diepgang. Een miniem vibrato, fel aangezette kleuren en een tot uitersten aangescherpte dynamiek zijn de middelen die ze daartoe inzetten. Het resultaat is adembenemend en snijdt door de ziel, maar is tegelijkertijd een beetje kil. Het is geen wonder dat het Hagen Kwartet menigmaal samenwerkt met Gidon Kremer - ook zo'n muzikant die de anatomie van elk stuk tot op het bot blootlegt.

Of een werk als het Veertiende Strijkkwartet van Dvorák gediend is met een dergelijke benadering is de vraag. De klankgeving van de fortissimo's in de hoekdelen zou je stroef en bijtend moeten noemen, ware het niet dat er tegelijkertijd zo'n ongehoorde spanning van uitging. In de langzame, bezonken delen daarentegen laveerde het kwartet met succes langs het andere uiteinde van het spectrum, met innig gezongen lijnen en ijl fluisterende flageoletten.

Behalve voor het Strijkkwartet van de Pool Witold Lutoslawski, een stuk met een amorf karakter, waaraan zelfs deze musici niets konden verhelpen, brak het Hagen Kwartet een lans voor het Tweede Strijkkwartet van Zoltan Kodály. Met zijn twee delen, het eerste vol getourmenteerde klanken, het tweede bij vlagen bucolisch, is het een eigenaardig besluiteloos werk. Beide delen kregen op zichzelf overtuigend gestalte, maar de breuk ertussen is waarschijnlijk niet te lijmen.

Aan Bartóks Vierde Strijkkwartet en de beide strijkkwartetten van Leos Janácek waren de bijzondere interpretatieve kwaliteiten van het Hagen Kwartet terdege besteed. Voor wat het gezelschap hier aan rijkdommen wist op te delven en onder zinderende spanningsbogen aaneen te smeden past maar één woord: subliem.


© Frits van der Waa 2006