de Volkskrant van 18-01-1999, Pagina 8, KUNST, recensie
Hongaren houden lichtvoetigheid in
balans met ernst
Katsjatoerian en Ljapoenov door het Residentie Orkest o.l.v. Evgenii
Svetlanov. 15 januari, Dr. Anton Philipszaal, Den Haag.
Bartók, Kurtág en Kodály, door het Radio Kamer
Orkest o.l.v. Peter Eötvös. 16 januari, Muziekcentrum
Vredenburg, Utrecht. Radio 4: 19 januari, 20.00 uur.
Als Jaap van Zweden over anderhalf jaar het dirigeerstokje overneemt
van Evgeni Svetlanov, de huidige chef van het Residentie Orkest, is het
waarschijnlijk afgelopen met de stroom van weinig bekende Russische
muziek die de afgelopen jaren zijn weg heeft gevonden naar het Haagse
publiek. Dat is in zekere zin jammer, maar toch ook niet al te
betreurenswaardig. Roem vergaat zelden voor niets, en het is niet erg
aannemelijk dat Svetlanovs vertolking van de Tweede Symfonie van Serge
Ljapoenov ook maar één luisteraar tot een groot bewonderaar
van deze componist heeft gemaakt.
Ljapoenov (1859-1924) opereerde in de schaduw van voorgangers als
Rimski-Korsakov en Tanejev. Zijn symfonie, die uit 1917 stamt en pas in
1951 voor het eerst werd uitgevoerd, is een majestueus werk, dat echter
gebukt gaat onder een neiging tot oeverloosheid. De vier delen vormen een hecht geheel, doordat Ljapoenov een
duidelijk herkenbaar motto-thema door zijn muziek vlecht. Aanvankelijk
zijn de contrapuntische kunsten die hij hiermee uithaalt imponerend,
maar op den duur verzanden ze toch in een eindeloos herkauwen, hoe
flamboyant Svetlanov het werk ook verdedigde.
Dan was het in 1940 gecomponeerde Vioolconcert van Aram
Katsjatoerian, destijds een Russische, maar tegenwoordig een Armeense
componist, een stuk pakkender. Weliswaar is Katsjatoerians harmonisch en
orkestraal palet aan de eenzijdige kant, met veel liggende of
chromatisch voortsluipende pizzicati in de bas, maar zijn melodische
inventiviteit vergoedt veel.
Verrassend was ook het tweede langzame deel, met zijn statische,
Satie-achtige pendelbeweging. Soliste Silvia Marcovici was met haar
ranke, dunne toon soms nauwelijks opgewassen tegen het orkest, maar
zette zowel in de mechanisch doorratelende achtsten als bij de lange,
uitgesponnen lijnen de puntjes fijnzinnig op de i.
Bij het Hongaarse programma dat het Radio Kamer Orkest zaterdag in
het Utrechtse Muziekcentrum uitvoerde onder leiding van de van origine
Hongaarse dirigent Peter Eötvös, waren lichtvoetigheid en
ernst beter in balans. Twee werken van Bartók, het Divertimento voor
strijkers en het na zijn dood door Tibor Serly voltooide
Altvioolconcert beleefden gloedvolle uitvoeringen. Hoewel de Amerikaanse
altvioliste Kim Kashkashian veel diepgang in haar spel legde, overtuigde
ze niet ten volle, wat in de eerste plaats te wijten was aan de klank
van haar instrument, die zelfs voor een altviool erg gevoileerd was.
Ook in het Concert voor altviool en orkest van György Kurtág
schitterde ze eerder door virtuositeit dan door kracht. Anders dan
aangekondigd betrof het hier geen Nederlandse première: het werk werd
vier jaar geleden al uitgevoerd door Nieuw Sinfonietta, eveneens met
Kashkashian als soliste. Dit altvioolconcert is een jeugdwerk uit 1954, waarin de toen
28-jarige Kurtág hoorbaar nog volledig onder invloed van Bartók
stond. Er is nog geen spoor van de hoogstpersoonlijke, lapidaire
zeggingskracht die Kurtágs latere werk vertoont, maar niettemin is
het een deugdelijk stuk.
In Zoltan Kodály's Dansen uit Galánta, een soms wat
ongelukkig modulerende, maar uiteindelijk aanstekelijke verwerking van
een reeks Hongaarse volksmelodieën, bewerkstelligde
Eötvös een verlokkende spanning die zijn hoogtepunt vond in
een furieuze slotdans.
© Frits van der Waa 2006