Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 26-02-1999, Pagina 27, KUNST & CULTUUR, recensie

PLATEN: KLASSIEK

'Moderne' Leo Smit met invloeden van Milhaud en Stravinsky

Leo Smit: Concerto, Concertino, Symphonie in C. Ronald Brautigam, Pieter Wispelwey en het Radio Kamerorkest o.l.v. Ed Spanjaard en Thierry Fischer. NM Classics 92098.

Ook als componist moet je het geluk hebben op de juiste tijd en de juiste plaats geboren te worden. Dat is de Nederlandse componist Leo Smit (1900-1943) niet beschoren geweest. Zijn sterk door Stravinsky en Milhaud beïnvloede composities klonken het Nederlandse publiek veel te modern in de oren. Smit zocht in 1927 zijn heil in Parijs, waar hij tot 1937 bleef wonen en de kost verdiende met het schrijven van filmmuziek.

De grootste pech die Smit trof, was echter niet zijn Nederlandse, maar zijn joodse afkomst. In 1943 werd hij door de nazi's vermoord. Zijn muziek raakte in vergetelheid en werd pas een halve eeuw na zijn dood herontdekt.

Wat zou er van Smit zijn geworden als hij de oorlog had overleefd? Het blijft koffiedik kijken, maar de drie composities die onlangs door CNM op cd zijn uitgebracht, doen vermoeden dat hij een toonaangevende figuur had kunnen worden in het Nederlandse muziekleven. Het is neoklassieke muziek waar de bravoure en het plezier van het spelen met klank vanaf spat.

Niettemin is de invloed van Stravinsky hier en daar zo nadrukkelijk dat je van regelrechte ontleningen kunt spreken. Met name in het Concert voor piano en harmonieorkest uit 1937, dat zelfs exact dezelfde bezetting heeft als Stravinsky's Pianoconcert, is dat het geval. Toch is het een bruisend en flamboyant stuk, dat van begin tot eind blijft boeien, zeker in de meeslepende vertolking van Ronald Brautigam en het Radio Kamerorkest onder Ed Spanjaard.

Al even aanstekelijk is het aandeel van Pieter Wispelwey in het eveneens in 1937 geschreven Concertino voor cello en orkest. Samen met de een jaar oudere Symphonie in C maakt het deze cd tot een klinkend monument voor Leo Smit. Het soortelijk gewicht van deze stukken vergoedt ruimschoots de korte tijdsduur, nauwelijks meer dan drie kwartier.

Alexander von Zemlinsky: Sämtliche Chorwerke. Gürzenich-Orchester Kölner Philharmoniker, Chor des Städt. Musikvereins zu Düsseldorf en Mülheimer Kantorei o.l.v. James Conlon. EMI 7243 5 56783 2 4.

De Weense componist Alexander von Zemlinsky (1871-1942) was ook joods, maar stierf gewoon van ouderdom in Amerika, waarheen hij in 1936 was uitgeweken. Hij had de wanbof dat hij juist niet modern genoeg was. Zijn in wezen laatromantische idioom werd overschaduwd door de baanbrekende vernieuwingen van Arnold Schönberg (die zowel zijn leerling als zijn zwager was).

Maar sinds de jaren tachtig is Zemlinsky's ster rijzende, wat onder andere tot uiting komt in de reeks cd's die EMI aan zijn oeuvre heeft gewijd en waarin nu de Sämtliche Chorwerke zijn verschenen.

De negen composities op deze cd bestrijken Zemlinsky's hele levensloop en reiken van het aandoenlijke Aurikelchen voor onbegeleid vrouwenkoor, een stukje met een lengte van 72 seconden, tot de imposante zetting van Psalm 13 voor koor en orkest waarmee de collectie opent. Dit werk uit 1935 is een waar meesterstuk, met zijn felle dramatiek en zijn Bachachtige meerstemmigheid. Ook de beide andere psalmzettingen zijn indrukwekkend, maar soms ietwat overladen. De uitvoering van het bovengenoemde langnamige koor en orkest onder James Conlon is excellent, en ook de opname is opmerkelijk goed, zeker gezien de technische problemen die het in balans houden van een dergelijk gezelschap met zich meebrengt. Het sluitstuk van de cd, een eigenaardige, iets te langdradige cantate met de titel Frühlingsbegräbnis, blijft vreemd genoeg onbesproken in het begeleidende boekje.

Nikos Skalkottas: Mayday Spell, Double Bass Concerto, Three Greek Dances. Iceland Symphony Orchestra o.l.v. Nikos Christodoulou. BIS CD-954.

Dat de Griek Nikos Skalkottas (1904-1949), een leerling van Schönberg, in zijn vaderland weinig succes had met zijn op twaalftoonreeksen gebaseerde muziek is begrijpelijk. Toch is deze muziek achteraf bezien helemaal niet zo rabiaat modern. De toonhoogten bewegen zich weliswaar niet langs de vertrouwde paden, maar in haar textuur, expressie en gestiek is Skalkottas' muziek puur romantisch, en daarmee heel toegankelijk.

Ook Skalkottas is toe aan een herwaardering, die uit een onverwachte hoek van Europa komt: de drie op het BIS-label verschenen plaatpremières worden verzorgd door het Symfonieorkest van IJsland - aangevoerd door een Griekse dirigent, dat wel. De opname en de uitvoering zijn behoorlijk van kwaliteit, maar ook niet meer dan dat.

Het wonderlijke is dat Skalkottas niet alleen twaalftoons-muziek schreef, maar tevens een op traditionele Griekse volksmuziek geïnspireerd idioom hanteerde, en dat soms zelfs binnen één compositie. Dat is bijvoorbeeld het geval in de symfonische suite Me tou Magiou ta Magia (vertaald als 'Mayday Spell'). Skalkottas componeerde deze muziek naar aanleiding van een door hem bewonderd toneelstuk. De uitgesproken lyrische muziek laat duidelijk horen dat het om een tragisch sprookje gaat. De wonderlijke omslag naar een paar tussendeeltjes met vurige volksmuziek maakt het werk niet minder overtuigend.

In het daaropvolgende Contrabasconcert leidt de combinatie van het atonale idioom en het ongebruikelijke solo-instrument voornamelijk tot een met enkele fraaie invallen opgeluisterd gekrabbel. De Drie Griekse dansen vormen dan ook een welkome toegift.


© Frits van der Waa 2006