Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 27-02-1999, Pagina 9, KUNST, recensie

Overrompelende tocht langs de noten van Schönberg

Schönberg: de complete werken voor strijkers (eerste concert), door het Schönberg Kwartet, Sepp Grotenhuis en Michael Grandage. 24 februari, Vredenburg, Utrecht. Herhaling: Den Haag (27/2) en Amsterdam (28/2).

De enorme vlucht die de muzikale ontwikkelingen in de twintigste eeuw hebben genomen is voor een belangrijk deel te danken (te wijten, zullen sommigen zeggen) aan Arnold Schönberg (1874-1951). Zijn leven lang was Schönberg ervan overtuigd dat componeren alleen zin had als je iets nieuws maakte.

In twintig jaar tijd had hij niet alleen de tonaliteit, tot dan toe de dragende factor in alle muziek, afgeschaft, maar ook de fundamenten gelegd voor een nieuwe manier van componeren, de twaalftoonstechniek. Hij was de vleesgeworden ontwikkelingsgedachte. In elk volgend stuk boorde hij nieuw terrein aan, en ook binnen die stukken herhaalde hij zichzelf nooit: alles in zijn muziek is voortdurend onderworpen aan processen van variatie en evolutie. Dat maakt zijn stukken nog steeds niet eenvoudig om te beluisteren.

De musici van het Schönberg Kwartet, dat deze week is begonnen aan een vierdelige concertserie met de complete muziek voor strijkers van zijn naamgever, mogen met recht aanspraak mogen op de naam vertolkers, in die zin dat ze erin slagen dit weerbarstige oeuvre voor gewone stervelingen begrijpelijk te maken. Dit programma omvat vier werken die een halve eeuw omspannen en een treffende illustratie bieden van de reuzenschreden waarmee Schönberg zich een weg baande door de porseleinkast van de muziek.

Het opent heel onschuldig met het Strijkkwartet in D uit 1897, een werk dat Schönberg buiten zijn officiële catalogus gehouden heeft. Het is goed te horen dat de 23-jarige componist nog volledig onder de invloed van Brahms stond, maar zijn vak al uitstekend verstond. Hoewel het Schönberg Kwartet eerder uitblinkt door een verfijnde, tot in alle details aangescherpte expressie dan door een feilloze intonatie en versmolten samenspel, komt het tot een alleszins behartigenswaardige uitvoering.

De negen jaar later gecomponeerde Kammersymphonie op.9, uitgevoerd in een bewerking voor pianokwintet van Anton Webern, is een stormachtig werk dat de tonaliteit in al zijn voegen doet kraken. Ook Schönbergs hang naar labyrintische structuren doet zich al duidelijk gelden. Maar het gezelschap, uitgebreid met pianist Sepp Grotenhuis, voert zijn gehoor mee op een overrompelende tocht door de noten, waarin het feilloos de weg weet.

Het Trio op.45, een van Schönbergs laatste werken, is het hoogtepunt van het concert. Met zijn fragiele flageoletten en verknipte wals-achtige bewegingen, onderbroken door bijtende pizzicati, onthutsende glissandi en versnipperde gruisklanken, is het een cryptische, maar aangrijpende compositie. In de verte klinken reminiscenties aan Beethovens Grosse Fuge, een stuk dat eveneens lichtjaren vooruit was op zijn tijd.

Tot slot is er de bizarre, maar even indrukwekkende Ode to Napoleon Bonaparte, op.41, waarin de beukende noten van het pianokwintet met karrevrachten tegelijk over elkaar heen vallen, in conjunctie met de al even genadeloos voortdenderende declamatie van Michael Grandage. En merkwaardig genoeg maken de drieklanken die opduiken tussen de dissonanten de toonzetting van Byrons ellenlange 'lofzang' op Napoleon nog sarcastischer.


© Frits van der Waa 2006