de Volkskrant van 03-05-1999, Pagina 9, Kunst, Recensie
Expressieve solopartij rond de klinker a
Wagenaar, Diepenbrock, Glière en Respighi, door het Residentie Orkest o.l.v. Evgeni Svetlanov. 2 mei, Anton Philipszaal, Den Haag.
Evgeni Svetlanov, de chefdirigent van het Residentie Orkest, kan zeker niet van oppervlakkigheid beticht worden, maar hij is meer een man van de grote lijn dan van het verfijnde detail. De Vijfde Symfonie van Mahler die hij vorige week dirigeerde blonk eerder uit door krachtdadige controle dan door emotionele zeggingskracht. Ook mag Svetlanov op zijn tijd graag een potje stroopsmeren. Het licht verteerbare programma dat het RO als vrijdag als 'Koninginneconcert' uitvoerde, en zondagmiddag nog eens herhaalde, bood hem daar alle kans toe.
Het meest substantiële onderdeel was de Hymne voor viool en orkest van Alphons Diepenbrock. De solopartij van dit honderd jaar geleden gecomponeerde werk werd vertolkt door de eenentwintig jaar geleden geboren Janine Jansen. De Hymne is een bij uitstek lyrisch werk, met zijn zangerige, maar ietwat eentonige melodiek, en dat aspect was bij de jonge violiste, met haar ranke, dunne toon, in goede handen. Maar ze heeft nog weinig eigens toe te voegen, zodat haar aandeel op den duur wat bleekjes afstak naast de veelkleurige orkestweefsels die Svetlanov met bekwame hand om de solopartij drapeerde. Jansen is een groot talent, maar ze is duidelijk niet geneigd tot spierballenvertoon, en dat maakt haar eerder tot een kamermusicienne dan tot een concertvioliste.
Diepenbrocks werk werd voorafgegaan door Johan Wagenaars ouverture De getemde feeks, al jaren een tophit in het Nederlandse repertoire, ook omdat het zo'n lekker kort stuk is. Svetlanov gaf de kwinkslagen en grillige wendingen het volle pond. Maar of hij Wagenaars werk zo'n warm hart toedraagt dat hij het ook na volgend jaar, wanneer hij afscheid neemt van het RO, nog eens zal uitvoeren is nog maar de vraag.
Het tweede deel van het concert stond in het teken van de Edelkitsch, waarbij het Concert voor sopraan en orkest van de Russische componist Reinhold Glière als curieuze pendant van Diepenbrocks hymne fungeerde. In het licht van het feit dat de solopartij geen andere tekst bevat dan de klinker a verrichtte sopraan Galina Boiko wonderen van expressie. Ook in overige opzichten houdt het idioom dat Glière in het eerste deel hanteert het midden tussen Bachs Air on a g string in de versie van Letty de Jong en Ennio Morricone's titelmuziek voor Once upon an time in the west. Het tweede deel, een wals-achtig Allegro vol belcanto-fiorituren koketteert als het ware met zijn eigen oppervlakkigheid. Het is een charmante draak, maar tegelijkertijd is het nauwelijks voorstelbaar dat iemand midden in WOII zulke muziek kon verzinnen.
Even overrompelend was de portie gebakken pijnbomenlucht waarmee het concert besloot. De noten van Ottorino Respighi's Pini di Roma hebben strikt genomen niet zo veel om het lijf, maar de verpakking is geweldig. Het was een kolfje naar de hand van orkestkneder Svetlanov, dit feest van kleuren en brede, dramatische crescendi, met zijn daverende slotmars, die afgekeken lijkt van Ravels Bolero. Maar hoewel Respighi een groot leentjebuur was, had hij wel degelijk wat in zijn mars. De Bolero moest in 1923 namelijk nog geschreven worden.
© Frits van der Waa 2006