Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 08-05-1999, Pagina 9, Kunst, Recensie

Bizar gesteun bij koto, tar en zheng

Werk van Lim, Karajev, Chen, Landau en Chen, door het Nieuw Ensemble o.l.v. Ed Spanjaard. 6 mei, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Utrecht (10/5).

Een koto, een tar, een zheng, een qanun en een hobo. Dat zijn de instrumenten die de hoofdrol vervullen in het programma waarmee het Nieuw Ensemble zich andermaal opwerpt voor componisten uit het Verre en wat nabijere Oosten.

Achter die exotische namen gaat een gemeenschappelijk kenmerk schuil: het zijn alle vier tokkelinstrumenten. Een tar is een Azerbeidzjaanse luit. De koto, de zheng en de qanun zijn broertjes van het citer-type, en bestaan uit een liggende, met snaren bespannen kast.

Het Nieuw Ensemble heeft wat met tokkelinstrumenten. Vanouds hebben een gitarist en een mandolinespeler zitting in de kernploeg van het gezelschap. Maar dat was de componisten in kwestie kennelijk niet genoeg.

Het programma is opgebouwd volgens het principe dat je het lekkerste beter voor het laatst kunt bewaren, met als gevolg dat het gedeelte voor de pauze wat tegenvalt. De opening, Koto van de Australische componiste Liza Lim, paart een elegante gestiek aan een vocabulaire vol onbestendige glissandi en schurende samenklank-en van een lelijkheidsgraad waarvoor het woord 'dissonant' ontoereikend is. Merkwaardig is dat de koto, die in het begin als aanjager fungeert, op den duur geheel stilvalt. Het stuk eindigt met een bizar gesteun en gesmoorde kreten van de dwarsfluitist en de slagwerker.

Ook in Khutba, mugam and surah van de Azerbeidzjaanse componist Faradj Karajev komt de solist, tar-speler Mohlet Muslimov, er ten slotte niet meer aan te pas, al heeft hij in het middendeel een schitterende solopartij. Het werk begint sterk, met dreigend geklop in verschillende tempi, maar raakt allengs in het slop.

Opbeurender zijn de stukken die na de pauze klinken. Invisible Landscapes van de Chinese componist Chen Xiaoyong is vooral een vriendelijk stuk, met veel kwinten en pentatonische klank-sluiers in de zheng-partij, gevolgd door een middendeel met opzwepend slagwerk, dat ten slotte uitmondt in spelletjes met een simpel, ritmisch unisono-motief.

Ana Shahid I van de Israëlische componist Daniel Landau, met zijn 26 jaar een jonkie in dit gezelschap, is van een venijnige eigenzinnigheid (het complete werk wordt op 15 mei uitgevoerd in Haagse conservatorium). Landau laat de felle repeterende tonen van de qanun vrijwel onmerkbaar overgaan in het elektronisch geluid van een band-partij die naast oorstrelende vervloeiende timbres ook hard gemonteerde snippers spraak en kortegolf-gekraak bevat. Halverwege vervalt het ensemble opeens in een onvervalst Turks orkestmuziekje, dat ook weer aan manipulaties onderworpen wordt, tot het stuk eindigt met flitsende interacties tussen de tape en de musici.

Chen Qigang heeft zijn in 1997 gecomponeerde stuk voor hobo en ensemble Extase II genoemd. Het is stoutmoedig, maar hij maakt deze titel volledig waar. Alleen al de flexibele, tot grote hoogten stijgende hobopartij is fascinerend, mede dankzij Ernest Rombouts beheersing van de circular breathing-techniek, waarmee hij bijna eindeloos, zonder adempauzes door kan spelen.

Nog overweldigender zijn de euforische, tot ware klankbaaierds vervloeiende akkoorden die Chen het ensemble ontlokt. Het stuk is onmiskenbaar Chinees van karakter - zo verschijnt er even een bouwvallig Peking-Opera-orkestje in de coulissen - maar tegelijkertijd is te horen dat Chen zijn licht heeft opgestoken bij Debussy, Ligeti en Steve Reich. De hoogst individuele manier waarop hij een synthese tussen West en Oost tot stand brengt bestempelt hem tot een meester - temeer daar hij daar geen exotische instrumenten voor nodig heeft.


© Frits van der Waa 2006