Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 07-06-1999, Pagina 8, Kunst, Recensie

Hoofdrol voor een vaatje buskruit

Rijnvos, Stravinsky, Schwantner en Ravel, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. David Robertson. 5 juni, Concertgebouw, Amsterdam.

Op het podium zitten twee orkesten, links en rechts, die naarstig tegen elkaar in hikken en stotteren, en dat zo'n twaalf minuten lang. Meer gebeurt er niet in Times Square Dance van Richard Rijnvos, dat dit weekeinde zijn première beleefde bij het Koninklijk Concertgebouworkest.

De 34-jarige Rijnvos is in zekere zin een modernist van de oude stempel, want hij gaat doelbewust allerlei aangename zaken zoals melodie, tonaliteit en thematische ontwikkeling uit de weg. Voorzover zijn werk iets heeft te maken met het verleden reikt dat niet verder dan de invloedssfeer van componisten als John Cage en Morton Feldman. Times Square Dance is een vreemd maar boeiend stuk, met zijn ongrijpbare motoriek, en zijn voortdurende afwisseling van wonderlijke klankmengsels, die reiken van heel harde, massieve akkoordblokken tot ijle, haperende combinaties van fluiten en flageolettonen.

Times Square Dance is het eerste onderdeel van wat moet uitgroeien tot een avondvullende dansvoorstelling, een project waar Rijnvos nog een geestverwante choreograaf voor hoopt te vinden. Dat kon wel eens een lange zoektocht worden, want dansant is deze muziek bepaald niet.

Dirigent David Robertson toonde zich in dit concert een duivelskunstenaar. Of het nu gaat om de geserreerde toontaal van Rijnvos, de tik-tak-tijd van Stravinsky's Pianoconcert of de bedwelmende orkestdamp van Ravels La Valse, hij heeft het allemaal in zijn vingers.

De glansrol was in dit programma weggelegd voor de Britse slagwerkster Evelyn Glennie, die een spectaculair staaltje percussie weggaf in Joseph Schwantners Concert voor slagwerk en orkest. Het contrast tussen het werk van deze in 1943 geboren Amerikaan en dat van Rijnvos kon bijna niet groter zijn. Schwantner is een virtuoze etaleur, die gretig gebruik maakt van effecten en verleidingskunsten om zijn wat magere ideeën zo mooi mogelijk te verpakken. Dat is ook te horen op de deze week verschenen cd met composities van zijn hand, waarin Glennie eveneens de hoofdrol bekleedt. In een stuk van zeven minuten voor marimba solo blijkt Schwantner wel degelijk een sluitend en inventief notenbouwwerk te kunnen leveren, maar zijn orkestwerk gaat gebukt onder de neiging het materiaal eindeloos te herkauwen.

Zo ook het slagwerk-concert. Vooral het langzame middendeel is een hol vat, gebaseerd op het voortspinnen van steeds maar dezelfde sequenzen. Ook de hoekdelen lijden onder recycling, maar daar is ten minste sprake van een theatrale afwisseling, vooral dankzij het letterlijk daverende aandeel van Glennie, een vaatje buskruit, dat vonkensproeiend het ene precisie-bombardement na het andere uitvoert. Maar echt spannend werd het pas in die ene geïmproviseerde solocadens, waarnaast alle bedenksels van Schwantner in het niet vielen.


© Frits van der Waa 2006