de Volkskrant van 19-05-2000, Pagina 12, Kunst, Recensie
Pappano tempert Elgars larmoyante lijmerigheid
Elgar en Sjostakovitsj, door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Antonio Pappano. 17 mei, De Doelen, Rotterdam. Herhaling: 19/5.
Het Rotterdams Philharmonisch Orkest heeft twee grote kwaliteiten: het is een orkest van wereldklasse, en het heeft een dirigent van wereldklasse, Valeri Gergjev. Het heeft ook twee grote problemen: het Rotterdamse publiek heeft de ergste middle of the road-smaak die je je maar kunt voorstellen, en de leiding van het orkest ziet geen kans daar een artistieke mouw aan te passen. Met als gevolg dat baas Gergjev inmiddels zijn positie als opperkeukenmeester op een laag pitje heeft gezet.
Het concert van afgelopen woensdag was weer kenmerkend voor de vlees-noch-visprogrammering van het RPhO: het Celloconcert van Edward Elgar, in combinatie met de Tiende Symfonie van Sjostakovitsj, verenigd onder de dooddoener 'persoonlijke muziek'. 'Tang op varken' was wellicht een beter motto geweest.
De keuze voor dirigent Antonio Pappano sloeg gelukkig wél ergens op. De 40-jarige Pappano is een man die zijn sporen verdiend heeft als muzikaal directeur van de Brusselse Muntschouwburg. Over twee jaar volgt hij Bernard Haitink op als chef-dirigent van het Londense operahuis Covent Garden. Gezien zijn achtergrond wekt het geen verbazing dat hij over een scherpe neus voor dramatische aspecten blijkt te beschikken.
In Elgars Celloconcert, een werk van een larmoyante lijmerigheid, wist hij het pathos dat door solist Ralph Kirshbaum met grote scheppen werd aangedragen, met bekwame hand te temperen, en dat was maar goed ook, anders was het echt ondraaglijk geworden.
Sjostakovitsj' Tiende was een indringender ervaring. Ook hier kwam Pappano's doseervermogen het best tot zijn recht in de terughoudende passages. Het is een mirakel hoe hij Sjostakovitsj' sobere, nogal hoekige contrapunt tot leven weet te brengen.
Het traject van karig naar cataclysmisch verloopt wat stormachtig, maar in dat opzicht gunt de componist zijn uitvoerders ook niet veel armslag. De blazers van het RPhO blonken uit in veeleisende solopartijen, nu eens virtuoos kwinkelerend in dansjes van een zielloze vrolijkheid, dan weer gierend als een luchtalarm.
In het slotdeel, waarin de componist minutenlang op hetzelfde aambeeld hamert, had de klank enigszins de neiging dicht te lopen, maar dat maakte de orkestrale tyfoon niet minder imposant. De Rus Gergjev zou dit werk misschien meer soul hebben gegeven, maar bij de in Amerika opgegroeide Italiaan Pappano heeft het in elk geval een stevige body.
© Frits van der Waa 2006