de Volkskrant van 05-09-2000, Pagina 11, Kunst, Recensie
Figaro figureert met flair in muzikale mallemolen
Il Barbiere di Siviglia, van Rossini, door de Nationale Reisopera o.l.v. Alexander Schulin en Alessandro de Marchi. 3 september, Twentse Schouwburg, Enschede. Herhaling: 5, 7, en 9/9.
Als het doek opengaat bij Il Barbiere di Siviglia, de jongste productie van de Nationale Reisopera, zien we niets anders dan een groot wit doek. Maar alras blijkt daar een enorme, perspectivisch vervormde vierzitsbank onder schuil te gaan. Die vormt het hele decor, in conjunctie met de vertrouwde Reisopera-rangeerschijf, een apparaat waarvan de techniek kennelijk onverslijtbaar is - dit in tegenstelling tot het principe.
Maar dwaasheid en draaierigheid deren niet, want het is een opera van Rossini, geniaal serveerder van vocale kwikjes en strikjes en meester van de muzikale mallemolen. In zijn Barbiere draait alles om de hand van de schone Rosina, die zowel wordt begeerd door haar voogd, Dokter Bartolo, als door Graaf Almaviva die zich uitgeeft voor de arme student Lindoro en terzijde wordt gestaan door de listige kapper Figaro.
Voor een keertje blijft de Reisopera gewoon thuis in Enschede. Maar het volgend seizoen gaat deze Barbiere alsnog het land door, met vierzitsbank en al.
De beeldtaal die vormgeefster Cornelia Brunnen en regisseur Alexander Schulin hanteren, stoelt (al dan niet bewust) op die van de televisie. Het koor loopt aanvankelijk rond in Peppi-en-Kokki-matrozenpakjes en later in Derrick-regenjassen, compleet met hoed en bril.
Antonio Abete (de muziekleraar Basilio) ontleent zijn mimiek aan mr. Bean, en Mauro Utzeri (Bartolo) is sprekend wethouder Hekking, of een vergelijkbaar Kees van Kooten-type. Utzeri, een vriendelijke bariton, is hoe dan ook niet zo'n geweldige keus voor deze rol, die eerder vraagt om een potige buffo-bas.
Maar de overige partijen zijn goed bezet. Voorop gaat de Griekse tenor Mario Zeffiri als Almaviva, een zanger met een fraai slank geluid, die aanvankelijk een beetje saai aandoet, maar tijdens de verschillende verkleedpartijen helemaal loskomt. De Roemeen Marion Pop, kaal als een biljartbal, is een Figaro met flair, en Anke Herrmann een kittige Rosina, die volstrekt opgewassen is tegen de buitelende fiorituren waarin Rossini grossiert.
De voorstelling is eerder grappig dan geestig. Dat komt doordat de timing niet echt deugt en de slapstick te zwaar is aangezet. Handeling en muziek dwarrelen losjes langs elkaar heen. De uitzondering is die ene vechtscène, vlak voor het slot die Schulin in slow-motion laat spelen, terwijl Rossini daar juist weer een van zijn beproefde carrousels op gang brengt. Een waanzinnig contrast.
Verder is het eerder de muziek die zich naar de handeling plooit dan andersom. Dat is te danken aan dirigent Alessandro de Marchi - met zijn magere gestalte, kale kop en weelderige paardenstaart op zichzelf al een theatrale verschijning - die een scherp oor heeft voor Rossini's guitenstreken en het Orkest van het Oosten feilloos laat jongleren met piccolo's, pizzicato's en verdere tararaboemdiejee.
Maar de jeuïgste bijdrage is die van fortepiano-speler Massimiliano Toni, die de recitatieven - binnen de grenzen van het betamelijke - kruidt met allerhande kleurrijke effecten van eigen vinding. Op zulke momenten springt de vonk over en wordt duidelijk dat muziektheater niet in de eerste plaats een zaak van theatermakers is.
© Frits van der Waa 2006