de Volkskrant van 11-12-2000, Pagina 10, Kunst, Recensie
Vibrato van Tsjechen is wat aan de vlezige kant
Haydn, Webern en Dvorak, door het Prazak Kwartet; Mozart, Dvorak en Smetana door het Takács Kwartet. 6 en 7 december, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling (Takács): 9 december.
Twee dagen achtereen waren in de Kleine Zaal van het Concertgebouw top-strijkkwartetten te horen. In de serie van de Stichting Kamermuziek Amsterdam (KAM) trad eerst het Tsjechische Prazak Kwartet aan, daags daarop gevolgd door een optreden van het van origine Hongaarse Takács Kwartet in de niet minder illustere serie van het Gebouw zelf.
Beide series bieden optredens van zowel relatief onbekende als gerenommeerde ensembles. Zo kan het Gebouw bogen op het Borodin Kwartet, terwijl de KAM pronkt met het befaamde Juilliard Kwartet. Het Prazak en het Takács horen beide tot de kwartetten van 'middelbare' leeftijd, die al ongeveer een kwart eeuw samenspel achter zich hebben.
Bij beide ensembles stond de Tsjechen Dvorak en Smetana op de lessenaars (het Prazak Kwartet smokkelde Smetana mee via de toegift; de Hongaren leverden met een Bartók-deeltje in de encore toch nog een klein staaltje van chauvinisme). Het Takács Kwartet had Mozarts KV 575 als ouverture gekozen, de Tsjechen openden met Haydns opus 76 nummer 5, en plaatsten met opus 28 van Webern een eigenzinnig accent.
In weerwil van deze programmatische overeenstemming, gevoegd bij een hoog niveau van musiceren, verschilden de beide concerten als dag en nacht. Het Prazak Kwartet zoekt veel meer de uitersten aan kleur- en timbreverschillen op, met alle risico's vandien: de expressie gaat hier en daar ten koste van de schoonheid. Het vibrato van de Tsjechen is aan de vlezige kant, en daardoor voor Haydn minder geschikt.
Maar het volstrekt versmolten ensemblespel dat het viertal weet te realiseren is verbazend. Het sterkste bewijs van hun kunnen was wel de lucide vertolking van Weberns filigraan-achtige muziek, waarin de noten om elkaar dansen als muggen om een kaarsvlam.
Het Takács Kwartet daarentegen laat veeleer gepolijst kwartetspel van klassiek snit horen, met een krachtige, volle klank, waarbij de afzonderlijke instrumenten niettemin een duidelijke eigen identiteit hebben. Markant is vooral het geluid dat Roger Tapping uit zijn altviool haalt en dat sterk doet denken aan de klank van een cello.
Na een geacheveerde Mozart en een aantal delen uit Dvoraks Cypressen, waarin lyriek en weemoed overheersten leverde het ensemble een gedreven vertolking van Smetana's autobiografische Eerste strijkkwartet, compleet met een geslaagde imitatie van een lichtelijk vals spelend dorpsstrijkje. Maar het slotdeel, met zijn plotselinge omslag van een woeste vrolijkheid naar een aan kaalslag grenzende verstilling (symbool van Smetana's toenemende doofheid), was waarlijk huiveringwekkend.
© Frits van der Waa 2006