de Volkskrant van 15-03-2001, Pagina 10, Kunst, Recensie
Mooie momenten in nieuwe werken
Volkoren: werk van Altena, Douw, Kerstens, Laman, Bollen en Andriessen, door Orkest de Volharding en het Kamerkoor Nieuwe Muziek o.l.v. Jurjen Hempel. 13 maart, De Rode Hoed, Amsterdam. Herhaling: Alkmaar 15-3, Amsterdam 17-3 en Utrecht 21-3.
Het regent premières van Nederlandse componisten dezer dagen. Zo staat Slagwerkgroep Den Haag overmorgen in het Arnhemse Musis Sacrum met een nieuw stuk van Theo Verbey, en reist Nieuw Sinfonietta Amsterdam eind deze maand naar Maastricht om daar de première van Jan Rokus van Roosendaels Agnus Dei te geven. Goed beschouwd is zo'n hausse niet verwonderlijk. Nederland telt immers een paar honderd componisten, en zelfs als die ieder één compositie per jaar produceren is dat al goed voor één nieuw muziekstuk per dag.
Orkest de Volharding neemt van oudsher een relatief groot deel van deze nieuwe aanwinsten voor zijn rekening. Na enkele escapades met buitenlandse toondichters is het ensemble met zijn jongste programma, Volkoren, weer geheel op de vaderlandse toer. Het orkest is bij deze gelegenheid een samenwerking aangegaan met het Kamerkoor Nieuwe Muziek - vandaar de ietwat flauwe titel. Een volstrekt novum is deze combinatie niet. Vroeg in de jaren zeventig, toen De Volharding nog de strijdmuziek was toegedaan, werkte het orkest ook al een poosje samen met een koor. Als herinnering aan die periode wordt het concert besloten met Voor Sater uit 1973 van grondlegger Louis Andriessen, een stuk met hoekige harmonieën en een stuwende swing. Op zijn beurt eert het Kamerkoor Nieuwe Muziek zijn twee jaar geleden gestorven oprichter Huub Kerstens, met een uitvoering van diens I stood with the dead uit 1983, ook een stuk dat duidelijke taal spreekt, met zijn sonore samenklanken.
Voor het overige laat de taal het afweten, wat duidelijkheid betreft althans. Hoe fraai de teksten ook geweest mogen zijn waaruit André Douw en Wim Laman de inspiratie voor hun nieuwe stukken hebben gepeurd, de luisteraar blijft daarvan verstoken, bij gebrek aan een tekstblaadje. In Lamans stuk, Phaeton's Horses, is niet eens te horen in welke taal er gezongen wordt. Het hindert niet echt, want er gebeurt veel in dit klankrijke, iets te lang uitgesponnen werk, dat versplinterde crescendi en koperexplosies paart aan een vreemd walsje in de piano en lange golvende passages met een versluierd majeur-karakter. Maar of het een geslaagde verklanking is van het Phaeton-verhaal laat zich niet beoordelen.
In zijn Meyliet, gecomponeerd op een oude middeleeuwse tekst, tapt André Douw uit een bescheidener aantal vaatjes, wat resulteert in een overzichtelijk gesegmenteerde compositie waarin de mooie momenten het uiteindelijk afleggen tegen de voortgesponnen structuren. Datzelfde geldt voor het zuiver instrumentale Softloader van Jan Bas Bollen, die zijn beperkte materiaal (weinig meer dan één vertroebeld akkoord) een verrassende veelkleurigheid ontlokt, maar per saldo een zekere saaiheid niet weet te vermijden.
Wat dat betreft steekt het eveneens koorloze WahWah van Maarten Altena beter in zijn vel. De geleidelijke toenadering van drie aanvankelijk scherp gescheiden instrumentale lagen mag dan een enigszins rechtlijnig proces zijn, maar dankzij tussentijdse tegenwerpingen blijft het stuk tot het eind toe boeien.
© Frits van der Waa 2006