Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 10-05-2001, Pagina K31, Kunst katern, Recensie

Jeugdige vitaliteit van Händel

Händel: Il Trionfo del Tempo e del Disinganno. Concerto Italiano o.l.v. Rinaldo Alessandrini. Opus 111.

Schoonheid is vergankelijk. Anno 2001 draagt het Holland Festival deze levenswijsheid uit met behulp van een affiche, maar in 1707 pakte de Romeinse kardinaal en kunstmecenas Benedetto Pamphili dat grootschaliger aan, met een compleet oratorium. Hij schreef zelf het libretto voor Il Trionfo del Tempo e del Disinganno, ofwel De overwinning van de Tijd en de Ontnuchtering, een allegorische vertelling waarin de titelhelden hun tegenspeelsters, de Schoonheid en het Plezier, twee uur lang ongezouten de waarheid zeggen. De opdracht om deze tekst op muziek te zetten viel toe aan een 22-jarige Duitse componist, die zojuist in Rome gearriveerd was, maar de Italiaanse stijl al aardig machtig was.

Die componist was Georg Friedrich Händel, en dit oratorium zou het eerste worden van de vele die hij in de loop van zijn leven zou schrijven. Het was een stuk dat hij zijn leven lang met zich meedroeg. Dertig jaar na dato maakte hij er nog een uitgebreide bewerking van. In 1757, twee jaar voor zijn dood, volgde nog een Engelstalige versie, die hij, inmiddels blind geworden, dicteerde aan zijn assistent. Bovendien verwerkte hij de onderdelen van zijn eersteling onbekommerd in latere opera's. Dat kon omdat er in stilistisch opzicht praktisch geen verschillen bestonden tussen oratorium en opera.

Het zal eerder aan de eervolle opdracht dan aan de vonk van Pamphili's verzen gelegen hebben, maar Il Trionfo is absoluut een van Händels meest geïnspireerde werken. Het stuk wemelt van briljante vondsten, geniale tournures en frappante contrasten, zoals nu te horen is op een nieuwe cd-registratie door Rinaldo Alessandrini en zijn Concerto Italiano. Alessandrini, die met zijn vlammende madrigaalvertolkingen een aantal jaren terug enige onrust zaaide in de gelederen van het Festival Oude Muziek Utrecht, geeft een spannende, vitale lezing van het werk. Ook de vier solisten leveren een meer dan welsprekende bijdrage, met voorop Deborah York, die als La Bellezza haar naam alle eer aandoet. En dankzij deze cd is die schoonheid nu verduurzaamd.

Zelenka: Gesù al Calvario. Rheinische Kantorei en Das Kleine Konzert o.l.v. Hermann Max. Capriccio.

In het passie-oratorium Gesù al Calvario, in 1735 gecomponeerd door Händels tijdgenoot, de zes jaar oudere Tsjech Jan Dismas Zelenka, is ook al weinig sprake van een verhaal. Het begint als Jezus aan het kruis hangt en vindt een natuurlijk einde met zijn dood. Intussen staan Johannes en de drie Maria's aan de voet van het kruis te bespiegelen en te lamenteren.

Gelukkig was Zelenka, zoals een jaar of vijftien geleden werd ontdekt, een van de beste componisten van zijn tijd. Zijn oratorium is nu voor het eerst op cd verschenen in een door de WDR geregistreerde uitvoering van de Rheinische Kantorei en Das Kleine Konzert onder Hermann Max - onbekende grootheden over wie in het cd-boekje ten onrechte niets anders te vinden is dan hun namen.

Dat laatste geldt ook voor de solisten, onder wie countertenor Kai Wessel, een fraaie Johannes, en Ingrid Schmithüsen, die de rol van Maria Vergine gloedvol, maar soms wat schel gestalte geeft.

Zelenka's muziek is kleurrijk, pakkend en hier en daar wat moderner van toon dan die van Bach en Händel. Toch is ze door het ontbreken van lage stemmen wat eenzijdig. Niet alleen de partij van Johannes, maar ook die van Jezus is geschreven voor een altus. Daarbij zijn de aria's, met een gemiddelde tijdsduur van tegen de tien minuten, van een lengte die sommigen wel eens te hemels zou kunnen zijn.

Gluck: Iphigénie en Tauride. Les Musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. DGG.

Voor veel verhaal en korte aria's moet je bij Christoph Willibald von Gluck zijn, de componist die korte metten maakte met de starre afwisseling tussen beweeglijke recitatieven en statische solozang. Van zijn Iphigénie en Tauride, waarmee hij in 1779 de kroon op zijn 'operahervorming' zette, is nu een juweel van een live-registratie verschenen, uitgevoerd door Les Musiciens du Louvre onder Marc Minkowski.

De energieke, nog geen veertigjarige Minkowski is een dirigent die historische uitvoeringspraktijk weet te verbinden met warmbloedigheid en gedrevenheid.

Van de vier belangrijke hoofdrollen is alleen de kleinste, die van de priester Thoas, matig bezet met de wat brallerige Laurent Naouri. Yann Beuron is een fraaie Pylade, en de hoofdrollen van broer en zus Iphigénie en Oreste worden glansrijk vertolkt door Mireille Delunsch en Simon Keenlyside.


© Frits van der Waa 2006