de Volkskrant van 19-05-2001, Pagina S7, Kunst, Recensie
Snuisterijtjes en trompetgestotter
Werk van Henze, Battistelli, Finsterer en Turnage, door het Asko Ensemble o.l.v. Peter Rundel. 16 mei, Concertgebouw, Amsterdam.
Ooit heersten er ideële, zo niet ideologische tegenstellingen in de muziek. Inmiddels is dat heel radicale er een beetje af, en dat is maar goed ook. Hele componistenlevens zijn geknakt door het taboe op het gebruik van gewone akkoorden of toonladders. Maar soms is er reden om met nostalgie terug te denken aan de tijd dat er nog wat te bevechten viel. Het programma van het Asko Ensemble woensdag in het Concertgebouw was zo'n reden.
Het opende met muziek van Hans Werner Henze, een componist die er in de hardcore-tijd bij het Asko niet ingekomen zou zijn. De titel van zijn Voie lactée ô soeur lumineuse is al bijna langer dan het stuk zelf, een snuisterijtje van zeven minuten waarin zwoele filmmuziek en kleurrijke klappen elkaar in evenwicht houden. Het al even korte Il y a un firmament van de Italiaan Giorgio Battistelli lonkt eveneens naar Hollywood.
Aanvankelijk leek het of de Australische componiste Mary Finsterer met Pascal's Sphere een wat krachtiger brouwsel onder de kurk had. Helaas bleef het bij een paar aardige contrasten tussen elektronisch en live geproduceerd geluid. Daarna slibde de muziek meer en meer dicht in eindeloos geriedel en trompetgestotter.
Het klapstuk van de avond was de wereldpremière van Bass Inventions, dat de Britse componist Mark-Anthony Turnage (1960) speciaal schreef voor Dave Holland (1946), een van de grootste jazzbassisten van deze tijd. Het is een apart stuk, omdat het gedacht is vanuit de klank van Hollands basspel, en gecomponeerde en geïmproviseerde elementen dusdanig versmelt dat de grens daartussen voor de luisteraar niet meer waarneembaar is.
Dat wil niet zeggen dat Bass Inventions een ten volle geslaagde compositie is. Turnage verzint prachtige dingen, zoals verzadigde jazzharmonieën, bijna Middeleeuws aandoende, maar in flageoletten gespeelde strijkerskoortjes, en vervlochten solopartijen op een pulserende swing, maar tegelijkertijd loopt de muziek wel heel erg zijn neus achterna en passeren er in de ensemblemarge veel grauwe, overtollige nootjes. De dragende factor was uiteindelijk de fantastisch sonore, zingende sound die Holland spelenderwijs uit zijn bas plukt, en het meest memorabele onderdeel was dan ook de onbegeleide solo, waarin Hollands spel en Turnages harmonisch besef leidden tot muziek van een Bach-achtige allure.
© Frits van der Waa 2006