Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 29-05-2001, Pagina 5V, Kunst, recensie

Alfred en Wibi doen wat ze goed kunnen

Schubert, Chopin, Liszt, Franck, Rachmaninov en Skrjabin, door Wibi Soerjadi. 26 mei, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Utrecht, 10/6.
Haydn, Mozart en Beethoven door Alfred Brendel. 27 mei, Concertgebouw, Amsterdam.

Twee pianisten, twee verjaardagen, twee maal een bomvol Concertgebouw, en toch kon het contrast niet groter zijn. Zaterdag had Wibi Soerjadi (31) in de Grote Zaal een jubileumconcert op touw gezet, ter gelegenheid van zijn twintigjarige carrière als concertpianist. 's Anderendaags troonde op diezelfde plek Alfred Brendel, in het eerste concert van de reeks Brendel Breeduit, waarmee het Concertgebouw de zeventigjarige maestro in het zonnetje zet.

Natuurlijk verhoudt Soerjadi zich tot Brendel als een lefgozertje tot een hogepriester, maar dat nam niet weg dat beide pianisten hun publiek waar voor hun geld boden, door datgene te doen waar ze goed in zijn. Voor Brendel zijn dat de Weense Klassieken. Soerjadi is vooral thuis in het betere pianoturnwerk dat componerende klavierleeuwen als Liszt, Rachmaninov en Skrjabin hebben nagelaten.

De jonge jubilaris heeft een schare fervente aanhangers, wier enthousiasme zo ver gaat dat ze kennelijk de zwaarste verkoudheden trotseren om er bij te mogen zijn. Begeleid door een gestaag koor van kuchers opende hij zijn recital met twee Klavierstücke van Schubert en een Scherzo van Chopin, die niets tekortkwamen aan dramatiek en expressie, maar helaas wel op het gebied van kleur. Soerjadi's speciaal naar het Concertgebouw verscheepte Bösendorfer is daar mede debet aan. Het instrument heeft in de discant een wat steenachtig timbre, die in het hoogste octaaf zelfs omslaat naar een gemeen bijtende klank.

Soerjadi's sterke punten zijn een fenomenale techniek en het vermogen om de verschillende muzikale lagen uit elkaar te houden en tot een pakkend geheel te kneden. Daar blijft het dan ook bij, maar gezien zijn voorkeur voor repertoire dat het meer moet hebben van de glitter dan van grote gedachten deert dat in het geheel niet. En al doet zijn kunstenaarschap bij vlagen denken aan kunstenmakerij, het blijft een bewonderenswaardige prestatie.

Alfred Brendel is van poespas niet gediend. Het publiek werd dan ook eer hij op het podium verscheen gemaand zich koest te houden, ook in de pauzes tussen de delen - een verzoek waaraan het voorbeeldig gehoor gaf.

Brendel, ietwat gebogen, maar nog altijd kwiek, fascineerde vanaf het allereerste moment, waarop hij bijna achteloos een vroege Haydn-sonate inzette, door zijn afgewogen en glashelder spel, waarin elke frase geciseleerd, maar toch met een vanzelfsprekende onnadrukkelijkheid gestalte kreeg. Ook de curieuze, onvoltooide Fantasie in d en de Sonate in a KV 310 van Mozart kenmerkten zich door datzelfde amalgaam van esprit en distantie.

Nog absorberender was zijn lezing van Beethovens Diabelli-variaties, een 33-delige fysieke en mentale duurproef, waarin de componist een simpel walsje onderwerpt aan de meest verbazende transformaties. Brendel onthulde niet alleen de betoverende schoonheid, maar ook de knoestige kanten van het werk. En besloot, anders dan zijn in encores grossierende collega de avond daarvoor, dat daaraan niets meer toe te voegen viel.


© Frits van der Waa 2006