de Volkskrant van 06-07-2001, Pagina 2V, Kunst, Recensie
Vlinderend spel uit een oud kistorgel
Werken van Händel, door The Hanover Band o.l.v. Richard Egarr. 4 juli, Concertgebouw, Amsterdam.
In de tijd van Bach en Händel was het verschijnsel all-round-musicus doodnormaal. Muzikanten beheersten verschillende instrumenten, componeerden dikwijls hun eigen muziek, waren handig genoeg om zo nodig een mopje te improviseren, en dirigeren... ach, het beroep van dirigent bestond niet eens. Muziekuitvoeringen werden vanachter het klavecimbel geleid door de maestro al cembalo, die met knikken en blikken en een halve vrije hand de overige musici in het gareel hield.
Na een poosje nagenoeg uitgestorven te zijn geweest, is het genus van de generalisten weer in opmars, speciaal in de sector van de oude muziek. De in Nederland woonachtige Engelsman Richard Egarr is zo'n veelzijdig muzikant. Hoewel de barok zijn bakermat is, bespeelt hij alle mogelijke toetseninstrumenten. Zijn repertoire strekt zich uit van de vijftiende tot en met de eenentwintigste eeuw. Ook heeft hij een aantal geslaagde improvisatieconcerten gegeven met zijn in de jazz gewortelde collega-toetsenist Guus Janssen. Bovendien is hij actief als dirigent. Hij is de leider van de Amsterdamse Academy of the Begijnhof, en treedt regelmatig op met de Amsterdamse Bach Solisten en The Hanover Band.
Met dit laatste gezelschap, een van Engelands meest vooraanstaande 'authentieke' orkesten, bracht Egarr woensdag een Händel-avond in het Amsterdamse Concertgebouw. Het concert bood een aangename afwisseling van vocale en instrumentale muziek, en een wonderlijke wisselvalligheid waar het ging om het niveau van musiceren. Al bij de eerste maten van Händels Concerto grosso op.3, nr.2 maakte de intonatie van de solostrijkers een wat wankelmoedige indruk, die later op de avond nog eens werd bevestigd door een allerkrakkemikkigst gespeeld duetje van de beide celli.
Daartegenover stonden dan weer opmonterende gebeurtenissen, zoals de zwierige Gavotte waarmee dat Concerto grosso besloot, de geheimzinnige kleurcontrasten die Egarr het orkest bij tijd en wijle ontlokte, of de op kousenvoetjes aantrippelende begeleiding van het anthem Haec est regina virginum. Op twee hoge noten na was het aandeel van sopraan Lynne Dawson voorbeeldig, met name in de muzikale wervelwinden die Händel ontketent in het motet Silete venti.
Egarr is een bevlogen musicus, getuige de zwier en de vaart waarmee hij met behulp van een bescheiden kistorgel de solopartij van twee van Händels orgelconcerten nieuw leven inblies. Zulk vlinderend orgelspel hoor je niet vaak, maar de misslagen die Egarr zich hier en daar permitteerde riepen wel de vraag op waar de sjeu ophoudt en de slordigheid begint.
Zo wisselden magische momenten en lastige knelpunten elkaar af, doorspekt met passages waar de schoonheid beperkt bleef tot een soort huis-, tuin- en keuken-niveau. Egarrs veelzijdigheid heeft kennelijk ook zijn keerzijden, al leverde dat alles bij elkaar ontegenzeggelijk een onderhoudende avond op.
© Frits van der Waa 2006