Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 13-09-2001, Pagina V3, Kunst, Recensie/Interview

'Nederlandse muziek is de moeite waard'

AMSTERDAM

Bijzonder hoogleraar Emile Wennekes wil muziekwetenschappen met maatschappij verbinden.

'Ik heb mezelf nooit een echte muziekjournalist gevoeld', zegt Emile Wennekes (38). 'Het najagen van scoops is niet echt iets voor mij.' Toch schreef hij jarenlang voor het Utrechts Nieuwsblad en NRC Handelsblad, en niet lang geleden was zijn naam nog met regelmaat in de Volkskrant te vinden. Tegelijkertijd had hij een fulltime-betrekking als muziekwetenschapper. 'Overdag zat ik op de universiteit, 's avonds in de concertzaal, en 's nachts zat ik te typen.'

Sinds een jaar mag Wennekes de titel 'professor' voeren - zeven dagen per week, waarvan één dag per week bezoldigd (curieus genoeg door zijn eigen werkgever MuziekGroep Nederland). Zijn leeropdracht: Nederlandse muziek na 1600. Vandaag aanvaardt hij zijn ambt officieel met het uitspreken van zijn inaugurele rede in het Utrechtse Academiegebouw. Titel: 'Frisia non cantat' en meer van dat soort malligheden.

In 1999 verscheen zijn proefschrift over het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt. Voordien werkte hij al enige tijd als artistiek adviseur bij MuziekGroep Nederland (MGN), het promotie-instituut voor Nederlandse muziek. Maakte deze betrekking die hij nog altijd vervult, het er niet eenvoudiger op kritisch te berichten over componisten van eigen bodem, zijn professoraat betekende het einde van zijn recensiewerkzaamheden. 'Ik zou het vervelend vinden als men de journalist zou verwarren met de hoogleraar.'

Frisia non cantat, 'Friesland zingt niet': het gevleugelde citaat, waarin de provincie voor het hele land staat, stamt niet uit de Oudheid. Maar waar het wel vandaan komt, heeft Wennekes niet kunnen achterhalen. De mythe dat Nederland een a-muzisch land is, leeft zelfs voort in universitaire kringen, heeft hij gemerkt.

'Muziekwetenschapstudenten komen hier om Bach en Mozart te bestuderen, of Sweelinck desnoods. Want verder heeft Nederland alleen maar minor composers gehad, denken ze. Voor een deel is dat wel waar, maar tegelijkertijd is het een smalle benadering. De historici hebben allang de gedachte afgeschaft dat geschiedenis alleen over Grote Mensen zou gaan. Daarin moet de musicologie uitdrukkelijk meegaan.'

Zelfs binnen zijn eigen vakgroep is Wennekes op onbegrip voor zijn missie gestuit. 'De natie bestaat niet meer, waarom zou je dan met Nederland beginnen,' kreeg hij te horen. 'Mijn verweer is: het gaat hier niet alleen om Nederlandse muziek, maar om het hele Nederlandse muziekleven. Bovendien kun je Nederlandse muziek alleen maar begrijpen vanuit de wisselwerking met de muziek daarbuiten.'

Toch heeft onze vaderlandse muziekcultuur altijd weer eigen, unieke kenmerken gehad. Dat gaat verder dan draaiorgels en carillons. 'De muziek uit de zeventiende en achttiende eeuw is misschien niet zo bijzonder hoogstaand, maar het muziekleven tijdens de Republiek vind ik buitengewoon intrigerend met de opkomst van de Collegia Musica, de stadhouders die een klein hofcultuurtje in stand hielden en die specifiek Nederlandse variant van het calvinisme, waarbij zelfs de orgels in de kerk nauwelijks werden gedoogd.'

Verder wijst Wennekes op de voortrekkersrol die Nederlandse musici en musicologen hebben gespeeld in de oude-muziekbeweging, en op de heel eigen Nederlandse variant van de geïmproviseerde muziek, waarin elementen uit de jazz en de hedendaagse klassieke muziek allerlei wonderlijke kruisverbanden zijn aangegaan.

Het is niet voor niets dat Wennekes juist Guus Janssen heeft uitgenodigd om zijn oratie van een muzikaal intermezzo te voorzien. 'Janssen representeert de Nederlandse hedendaagse componisten, en tegelijkertijd kun je hem zien als een erfgenaam van Sweelinck, omdat hij erg goed kan improviseren. En omdat hij op klavecimbel speelt, maakt hij wat mij betreft vier eeuwen muziekgeschiedenis symbolisch rond.'

Verbreding van het blikveld, dat is waarvoor Wennekes pleit in zijn oratie die hij zelf omschrijft als 'een in populaire bewoordingen gestelde grondslagendiscussie over wat Nederlandse muziek nu eigenlijk is, en het belang van het bestuderen daarvan'. Hij beseft zelf als eerste dat er geen pasklare definitie van 'Nederlandse muziek' te geven is. Vierhonderd jaar muziek kun je niet zomaar over één kam scheren, om nog maar te zwijgen van de hutspot aan genres en stijlen die het muziekleven tegenwoordig laat zien.

'Wat dat betreft ben ik wel een culturele omnivoor. Herman Brood en Marco Borsato, dat is ook Nederlandse muziek. En daar wil ik ook met alle liefde over praten, hoewel ik me meer met de 'ernstige' muziek bezighoud.'

Wennekes zal een werkgroep voor gevorderde studenten begeleiden, waarin het gebied van het Nederlandse strijkkwartet in kaart gebracht moet worden. 'Het gaat om minstens 350 strijkkwartetten. Die worden nu geïnventariseerd en geanalyseerd.' Maar het moet niet bij papierwerk blijven. Wennekes is zich ervan bewust dat een bijzonder hoogleraar juist wordt benoemd omdat hij ook een andere rol heeft binnen de maatschappij.

Wennekes: 'Omdat ik connecties heb met MuziekGroep Nederland, met de radio en met cd-producenten kan zo'n onderzoek tot praktische resultaten leiden. Idealiter zou dit project moeten uitmonden in allerlei concertseries, in cd's, en in een groot boek, waarmee je internationale kwartetgezelschappen ervan zou kunnen overtuigen dat Nederlandse muziek de moeite waard is.'

Het Paleis voor Volksvlijt (1864-1929), Wennekes' proefschrift, verscheen in 1999 bij Sdu. ISBN 9012088135.


© Frits van der Waa 2006