de Volkskrant van 22-09-2001, Pagina S7, Kunst, Recensie
Sjostakovitsj wordt vrolijk bij Gergjev
Gergjev Festival: concerten door het Brodsky Kwartet, en het Rotterdams Philharmonisch Orkest/Orkest van het Mariinski Theater o.l.v. Valeri Gergjev. 19 en 20 september, De Doelen, Rotterdam.
Rotterdam is bekeerd. Dmitri Sjostakovitsj, de man die bij zijn leven in de eerste plaats werd beschouwd als een gezagsgetrouw Sovjet-componist en daarom nauwelijks serieus werd genomen, trekt ruim vijfentwintig jaar na zijn dood stampvolle zalen. Dat is bij het jaarlijkse Gergjev Festival wel eens anders geweest.
Valeri Gergjev, naamgever van het Festival, tevens dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, kan tevreden zijn. 'Zijn werk en zijn genie werden een symbool van de afgelopen eeuw', zegt Gergjev in het programmaboek, waarin ook overige superlatieven niet gespaard worden.
De perceptiegeschiedenis van Sjostakovitsj' muziek is lang overschaduwd door de biografie van de componist, wiens geheime dissidentschap pas na zijn dood werd onthuld. Opeens kreeg zijn muziek een andere betekenis. Het stijlmiddel ironie deed zijn intrede. Ironie komt erop neer dat je het omgekeerde zegt van wat je meent. Zo kon Sjostakovitsj' holle bombast opnieuw geïnterpreteerd worden als satirische bombast.
Gergjev wil met dit festival, dat vanavond wordt afgesloten, de muziek ontdoen van zijn biografische ballast. Filmmuziek en andere vergeten zijpaden uit het oeuvre van Sjostakovitsj moeten aantonen dat de componist ook vrolijk en humoristisch kon zijn. Maar de hoofdmoot zijn toch de War Symphonies, de symfonieën met de nummers 4 tot en met 9, die Sjostakovitsj schreef in de jaren 1936-1945.
Donderdag, 'in het hart van het festival', was de Zevende, de imposante Leningrad-symfonie uit 1941, aan de beurt. Het RPhO bundelde zijn krachten met het orkest van het Sint-Petersburgse Mariinski Theater. Het resulteerde in een titanische uitvoering, waarin Gergjev onverflauwd spanning vasthield, decibels doseerde en expressie extraheerde.
Geen wonder dat de een jaar later gecomponeerde Zes romances naar gedichten van Engelse dichters hiernaast verbleekte. De bas Mikhail Kit zong weliswaar prachtig, en het bijbehorende kamerorkest produceerde donkere, geheimzinnige klanken, maar aangezien Kit in het Russisch zong en het luxe, zeven knaken kostende programmaboek geen vertaling bevatte, ging toch veel van de strekking verloren.
Daags tevoren volbrachten het Brodsky Kwartet en pianist Christian Blackshaw een Kamermuziekmarathon van drieëneenhalf uur, die niet geheel zonder kleerscheuren verliep. Zo bleek celliste Jacqueline Thomas de flageolet-kunstgrepen uit het Tweede pianotrio onvoldoende onder de knie, laat staan in de vingers te hebben, en ging Blackshaw nogal hardhandig te werk. Maar het (voor driekwart staand spelende) kwartet revancheerde zich met een flamboyante lezing van het Tweede strijkkwartet.
Wel werd in beide concerten duidelijk dat aan de Sjostakovitsj-stortvloed van de laatste jaren inmiddels weinig meer toe te voegen valt. Sterker nog: deze opeenstapeling van werken doet juist de hinderlijke hebbelijkheden van de componist extra naar voren komen. Zijn indifferente melodiek, de stereotiepe houtenklazerige stemvoering in de canons en fuga's, en vooral zijn neiging om door te gaan tot de inspiratie op is en de muziek gaat klinken als een compositie-exercitie. Maar wat de een beluistert als foefjes zal de ander juist zien als hoogstpersoonlijke stijlkenmerken. Ook hierin is Sjostakovitsj een componist met een Januskop.
© Frits van der Waa 2006