Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 02-10-2001, Pagina 10, Kunst, Recensie

Rihm ontbeert zelfkritiek en zelfbeheersing

Rihm-Festival, met het Ives Ensemble, Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw, en het Noord-Nederlands Orkest o.l.v. Bernhard Klee. 29 en 30 september, De Oosterpoort, Groningen.

'Ik delegeer de beslissingen niet aan systemen. Ik ben de schuldige', zegt de Duitse componist Wolfgang Rihm (49). Praten over zijn eigen muziek vindt hij niet eenvoudig, maar hij spreekt zich wel duidelijk uit tegen 'het idee dat componeren met bureaucratie te maken heeft.'

Rihm, gedurende vier dagen te gast in Groningen, waar de Stichting Prime een aan zijn werk gewijd festival heeft georganiseerd, is ontegenzeggelijk een beminnelijke man, die zijn ambacht met hart en ziel is toegedaan. Dat blijkt ook wel uit de hoeveelheid werken die hij in de afgelopen dertig jaar heeft gecomponeerd, een aantal dat de tweehonderd overstijgt. Rihm is niet alleen een buitengewoon productief, maar ook een zeer succesvol toondichter, de meest gespeelde Duitse componist van zijn generatie.

'Ik wil de luisteraar niet een bepaalde kant uitsturen', zegt Rihm in een gesprek met muziekjournalist Elmer Schönberger. 'Ik kan hem alleen maar aanraden de oren te openen en te luisteren. Ieder hoort wat hij kan en komt met zichzelf in dialoog.'

Toch doet deze uitlating enigszins denken aan een gevleugelde kreet uit de jaren zestig: 'Kommunikasie, weetjewel.' Want het is doorbijten, daar in Groningen. Rihm mag aardig zijn, hij mag productief zijn, hij mag ondogmatisch zijn, hij mag graag zijn nek uitsteken, hij mag uitersten en onontgonnen terrein verkennen - zijn muziek is op zijn zachtst uitgedrukt wisselvallig.

In het algemeen spreekt uit zijn werk een even groot als ongebreideld driftleven. Rihm houdt van felle contrasten en dramatische tournures, maar ook van contemplatieve verstilling en diepzinnige stiltes. Zijn muziek kan op elk moment alle kanten uit, maar dat maakt haar tegelijkertijd richtingloos, tot op het onsamenhangende af. Juist door de confrontatie met werk van een min of meer verwante componist als Morton Feldman viel dat extra op. Feldmans muziek heeft eveneens een 'open' structuur, maar vestigt door haar beperkingen veel meer de aandacht op zaken als klankkleur, of onderlinge toonrelaties.

Bij Rihm verzuipen zulke aspecten menigmaal in gruizelklanken, zoals in Styx und Lethe voor cello en orkest, waarin solist Lucas Fels zich in het zweet werkte om iets te verwezenlijken wat uiteindelijk hoofdzakelijk neerkwam op snel bewegende harsknarsen, omstuwd door een stroom van orkestrale erupties. Het gebrek aan raffinement zou overigens mede aan dirigent Bernhard Klee en het Noord-Nederlands Orkest toegeschreven kunnen worden, afgaand op de ietwat uit de Groningse klei getrokken Vierde van Bruckner die het team na de pauze ten beste gaf.

Maar zelfs wanneer hij zich uitsluitend van nauw omschreven toonhoogtes bedient is Rihms muziek vaak oeverloos, getuige zijn pianostukken Nachstudie en Klavierstück no.6 'Bagatellen'. Hoewel het laatste stuk vijftien jaar ouder is dan het eerste, hebben deze werken gemeen dat ze een half uur duren, en na een intrigerend begin verzanden in een uitzichtloos geëmmer.

En toch is Rihm geen kleine jongen. Te midden van al die los in hun jas zittende halfproducten prijkten Chiffre I en Abschiedsstücke, beide uitgevoerd door het Schönberg Ensemble: messcherpe, kernachtige muziek, waarin noten, expressie, energie en vorm nauw op elkaar aansluiten. Hij kan het dus wel - en dat heeft niets te maken met bureaucratie, maar alles met zelfkritiek en zelfbeheersing.


© Frits van der Waa 2006