Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 23-10-2001, Pagina 11, Kunst, Recensie

Dvorák flonkert onder leiding van Harnoncourt

Werken van Dvorák, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. 20 oktober, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling (gedeeltelijk): 24, 25 en 26 oktober. Radio 4: 9 december, 14.00 uur.

Antonin Dvorák is een componist die er wel bij hoort, maar toch niet helemaal. Van zijn omvangrijke oeuvre wordt voornamelijk de Negende Symfonie met regelmaat uitgevoerd, op enige afstand gevolgd door zijn celloconcert, zijn vioolconcert en de Slavonische dansen. Dan is er nog wat kamermuziek en daarmee is de kous wel af.

De Oostenrijkse dirigent Nikolaus Harnoncourt, dertig jaar geleden wegbereider van de op historische leest geschoeide uitvoeringspraktijk, wierp zaterdagavond nieuw licht op het oeuvre van de grootste componist die Tsjechië heeft voortgebracht. Hij deed dat aan de hand van diens pianoconcert, en van twee op oude sprookjes gebaseerde symfonische gedichten.

Het licht kwam van Harnoncourt, maar ook van pianist Pierre-Laurent Aimard, die beiden een sprankelende, transparante klank en een pittige gestiek nastreefden. En niet te vergeten van het Koninklijk Concertgebouworkest dat onder leiding van de inmiddels 72-jarige, maar kwieke dirigent zijn beste beentje voorzette. Van de drie werken wordt ook een cd-registratie gemaakt.

De rangschikking van het programma week op aangename wijze af van de gebruikelijke, waarbij gewoonlijk de zware kost aan het eind wordt gepresenteerd. De twee sprookjesschilderingen fungeerden als hors d'oeuvre en dessert; met zijn lengte van veertig minuten vormde het pianoconcert een substantieel hoofdgerecht. Bij de drie reprises van deze week is het menu enigszins gewijzigd en wordt het symfonisch gedicht De watergeest vervangen door de 'Londense' Symfonie van Haydn.

In het Pianoconcert, gecomponeerd in 1876, gaan fantasie en economie hand in hand. Uit een handjevol gegevens - een drietonig aanloopje en een paar repeterende noten - spint Dvorák een weelde aan patronen en texturen, waaraan de solist en het orkest een vrijwel gelijkwaardig aandeel hebben. Harnoncourt gaf hieraan het karakter van een feilloos verlopende estafette, waarbij niets de doorgaande beweging kon verbreken.

De twintig jaar later gecomponeerde symfonische gedichten De watergeest en Het gouden spinnewiel zitten wat losser in hun jas - vooral het laatste. Dat komt doordat Dvorák de verhaallijn van de door K.J. Erben opgetekende sprookjes op de voet volgt. Zoals het volkssprookjes betaamt, zijn de vertellingen behoorlijk gruwelijk: De watergeest eindigt met een kindermoord. In het Spinnewiel wordt een meisje door haar boze stiefmoeder en -zuster niet alleen van het leven, maar vervolgens ook van haar handen, voeten en ogen beroofd.

Vooral De Watergeest is een kleurrijk en briljant geïnstrumenteerd werk, waarin sprankjes Tsjechische volksmuziek en echo's van Berlioz en Wagner opgaan in een flonkerend orkestraal amalgaam. Het gouden spinnewiel is losbladiger, en niet geheel vrij van stoplappen, zoals de guitige jachtmuziek aan het begin, en de smachtende liefdesverklaring - een soort filmmuziek avant la lettre. Maar ook hier triomfeert uiteindelijk de fantasie van de componist, en daarenboven krijgen zelfs de clichés onder Harnoncourts handen een Schmalz die niet te versmaden is.


© Frits van der Waa 2006