de Volkskrant van 04-12-2001, Pagina 10, Kunst, Recensie
Bij Pollini wordt Brahms' coloriet transparant
Brahms, Webern, Stockhausen en Beethoven, door Maurizio Pollini. 2 december, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 10 december, 13.30 uur.
Tijdens de receptie na afloop van zijn optreden prees Maurizio Pollini, wereldberoemd gentleman-pianist, de tweeduizend man publiek, die ademloos hadden zitten luisteren naar zijn spel.
Het was geen loos complimentje. In de meeste concertzalen elders in de wereld had Pollini het niet moeten wagen om Beethoven en Brahms te combineren met Webern en Stockhausen. Laat staan om als derde toegift, na twee bagatellen van Beethoven, de Sechs kleine Klavierstücke op.19 van Arnold Schönberg te spelen. Maar het Amsterdamse publiek is niet bang voor moderne muziek. Dat is toch de verdienste van smaakmakers als Matinee-programmeur Jan Zekveld, die keer op keer zinvolle verbanden tussen heden en verleden weet te leggen. Overigens: hoe hedendaags is eigenlijk een programma waarvan het meest recente werk (Stockhausens Klavierstück IX) veertig jaar oud is?
Dat is ongetwijfeld ook het standpunt van Pollini, wiens blikveld beduidend verder reikt dan zijn klavier breed is: toen hij door de Carnegie Hall werd uitgenodigd om een twee seizoenen omvattende concertserie te programmeren, deinsde hij er niet voor terug om Schumann te combineren met Ockeghem, of Messiaen met Machaut.
De gemeenschappelijke noemer in Pollini's programma was op het eerste gezicht Duitsland, en op het tweede constructivisme. In die optiek zijn Beethoven en Brahms wegbereiders van de vernieuwingen van de twintigste eeuw. Wat dat betreft was die keus voor Schönberg als toegift de enig juiste. Want daar bevindt zich het kruispunt van twee eeuwen.
Pollini trok meteen stevig van leer in Brahms' Fantasien op.116, waarin hij stormachtige akkoordbrekingen uit het klavier rakelde zonder zich ook maar even de controle te laten ontglippen. Het altijd wat donkere coloriet van Brahms' muziek kreeg onder zijn handen een opmerkelijke transparantie.
Een nog grotere luciditeit kenmerkte zijn interpretaties van Weberns Variaties op.27, een microkosmos waarin de muzikale elementen als in een periodiek systeem geordend zijn. Wat bij andere pianisten nog wel eens wil aandoen als een dor scheikundelesje werd bij Pollini tot klinkende alchemie. En dat gold ook voor zijn vertolking van twee Klavierstücke van Karlheinz Stockhausen, waarin de notenconfiguraties de luisteraar als vuurpijlen en sterrenregens om de oren leken te schieten.
Maar het meest eclatante vuurwerk ontplooide Pollini in de twee Beethoven-sonates, op.79 'A Therèse' en op.57, de 'Appassionata', waarin hij op onnavolgbare wijze tonen tot klankkleuren kneedde en de wervelende notencascades van de slotdelen met een mengsel van gretigheid en koelbloedigheid te lijf ging.
© Frits van der Waa 2006