de Volkskrant van 29-12-2001, Pagina 7, Kunst, Recensie
Verbluffend staaltje Russische koorcultuur
Rachmaninov: Liturgie van de Heilige Johannes Chrysostomos, door Cappella Sint-Petersburg o.l.v. Wladislaw Chernushenko. 27 december, De Doelen, Rotterdam.
Het Russische koor Capella St. Petersburg is opgericht in 1479 en heeft dus meer dan vijfhonderd jaar geschiedenis achter zich, maar anno 2001 klinkt het in de eerste plaats negentiende-eeuws. Het gezelschap maakte de afgelopen week een kersttoernee door Nederland en deed daarbij ook de Rotterdamse Doelen aan, waar het meer dan tweeduizend bezoekers trok.
Wie durft er nog te zeggen dat Rotterdammers geen belangstelling voor cultuur hebben? Ze beschikken zelfs over een uitzonderlijk uithoudingsvermogen, want Rachmaninovs Liturgie van de Heilige Johannes Chrysostomos duurt een kwartier of vijf en bevat nauwelijks hoestpauzes. Maar de zaal gaf geen krimp en dronk het gebodene aandachtig in.
Wat dirigent Vladislav Tsjernoesjenko en zijn veertig zangers en zangeressen ten beste gaven was dan ook een verbluffend staaltje van koorcultuur. Of het nu fluisterzacht murmureert of een massieve muur van geluid voortbrengt, de samenklank blijft altijd intens en homogeen.
Dat is des te opmerkelijker omdat de zangers niet volkomen vibratoloos zingen. Het is alleen geen wapper-, maar eerder een tril-vibrato, met een kleine uitslag en een betrekkelijk hoog toerental. Echt mooi is dat niet, wat goed hoorbaar is in de diverse solistische bijdragen, waarbij sommige zangers er nog een schepje bovenop doen.
Rachmaninovs Chrysostomos-liturgie stamt uit 1910, maar is geschreven in een archaïsche stijl, die teruggrijpt op het idioom van de Russisch-orthodoxe kerkmuziek. De klankwereld is overwegend modaal (wat niets te maken heeft met een gemiddeld inkomen, maar met de gebruikte kerktoonladders of modaliteiten), maar van tijd tot tijd sluipen er toch typisch romantische akkoordverbindingen in binnen.
De Russische kerkmuziek was tot 1880 een mannenaangelegenheid, en het is dan ook geen wonder dat Rachmaninov in het hele werk slechts één solopassage in de mond van een vrouw legt (die dan ook meteen een engelachtige klaarheid heeft). Het aandeel van sopranen en alten valt niet weg te denken, maar tenoren, baritons en bassen leveren een onwrikbaar fundament dat vele tonen dieper gaat dan een Nederlands koor ooit zou kunnen reiken. Voor enkele van de zangers is de term 'contra-bas' meer op zijn plaats, gezien het door hen voortgebrachte subsonisch geronk dat niet alleen in het trommelvlies maar ook in de maagstreek resonanties teweeg lijkt te brengen.
De declamatie van de tekst staat voorop in deze muziek, die daardoor zijn beperkingen heeft. Rachmaninov bereikt fraaie contrasten tussen hoog en laag, hard en zacht, soli en tutti, maar van werkelijke meerstemmigheid, zoals canons, fuga's of andere strapatsen is geen sprake, en dat maakt het stuk, hoe fraai ook, op den duur knap eentonig.
De keur aan Russische kerstliederen die het koor in de tweede helft van het concert liet horen mag beduidend gevarieerder zijn, maar stapelt cliché op cliché, van stroperig Stille Nacht-gezoem en pom-pom-koortjes tot extreem aangescherpte versnellingen. Juist door de kundigheid waarmee het koor dit alles realiseert doen dergelijke effecten des te potsierlijker aan. Als camp is het kostelijk, als cultuur allereerst karikaturaal.
© Frits van der Waa 2006