de Volkskrant van 07-01-2002, Pagina 11, Kunst, Recensie
Jeugdorkest presteert onder de maat
Brahms, Ives en Bartók, door het Nationaal Jeugd Orkest o.l.v. Alexander Liebreich. 4 januari, Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: Antwerpen (7/1), Utrecht (8/1), Eindhoven (9/1) en Arnhem (13/1).
Het Nationaal Jeugd Orkest is de bloem der natie en mag daarom meedoen in de serie Het Romantisch Soloconcert van het Concertgebouw. Maar erg florissant verliep het optreden van het gezelschap vrijdag niet. Vanaf de eerste inzet ontplooiden de strijkers een krachtig, maar nogal grof geluid met een intensiteit die een vrijwel permanente overdruk in de gehoorgang veroorzaakte.
Pianist Enrico Pace, solist in Brahms' eerste pianoconcert, ving aan met groot elan, masseerde de melodielijnen losweg uit het klavier en bracht een soepel, organisch verloop aan in de basnoten, maar genoot in deze omgeving wat weinig armslag. Zodra het geluidsniveau tot mezzoforte daalde kwam er plotseling klaarheid in de muziek. Vandaar dat het tweede, langzame deel een stuk genietbaarder was. Helaas ging het in het slotdeel weer van pats boem hatsekiedee, zodat Pace er blijkbaar niet veel heil meer in zag en zich beperkte tot degelijk, maar reliëfloos spel.
Dat het NJO, waar nooit sprake is van gebrek aan kwaliteit en motivatie, zo minnetjes voor de dag kwam, moet worden toegeschreven aan dirigent Alexander Liebreich, die het woord 'veelbelovend' dat steevast in zijn biografie opduikt, niet waar maakte. Met zijn schoolse, overnadrukkelijke en eerder precieuze dan precieze slag wekte hij de indruk voornamelijk geïnteresseerd te zijn in het uittellen van tijdseenheden.
Met zo'n levende metronoom in het middelpunt was de suggestie van diepzinnigheid die uit hoort te gaan van Charles Ives' The Unanswered Question ook tamelijk ver te zoeken, al klonk het werk op zichzelf voortreffelijk, met zijn langzaam verglijdende strijkersklanken, doorschoten door een verre trompet en een steeds roezemoeziger fluitkwartet.
Ook het naar het wispelturige neigende Concert voor orkest van Béla Bartók bleek niet echt Liebreichs stiel. Het eerste deel zakte telkens in, als een lek luchtbed dat steeds moet worden opgepompt. De twee wat dunner opgezette Allegretto's kwamen behoorlijk tot hun recht, vooral dankzij de lustige blazersgroepjes die het klinkend bewijs leverden dat er bij de jaarlijkse NJO-audities niks mis is gegaan. Maar Liebreich slaagde er niet in het stuk uit te laten stijgen boven het fragmentarische, en had vooral moeite met afronden, zodat de meeste delen zomaar ophielden in plaats van op een zinnige manier aan hun eind te komen. Het is maar goed dat Bartók in het vijfde deel de muziek opstuwt in een onstuitbare werveling tot ze een kookpunt bereikt dat ook Liebreichs onvaste greep op de materie overstijgt.
© Frits van der Waa 2006