de Volkskrant van 22-01-2002, Pagina 10, Kunst, Recensie
Malle belofte en wrakkige drijfveren
Ernani, van Giuseppe Verdi door de Nationale Reisopera o.l.v. Emmanuel Joel en Ian Judge. 17 januari, Twentse Schouwburg, Enschede. Herhaling: Utrecht (22), Leeuwarden (25), Amsterdam (27), Den Bosch (29/1), Maastricht (1), Groningen (3), Arnhem (5), Eindhoven (8), Den Haag (10) en Rotterdam (12/2).
Ernani, de vijfde opera van Verdi, heeft alles wat een opera nodig heeft, behalve een overtuigend verhaal. Dat in dit verhaal voor de verandering niet twee, maar drie mannen dingen naar de gunsten van een en dezelfde dame is niet het grootste probleem.
Het zit hem eerder in de onverklaarbare doodsdrift van de roverhoofdman annex incognito-graaf Ernani, waardoor deze de belofte doet zichzelf overhoop te steken in ruil voor één laatste blik op zijn geliefde Elvira - een belofte die hij aan het eind van het drama, na enig plichtmatig gesputter, inderdaad inlost. Dat valt nog te begrijpen, want de eer van een edelman gaat boven alles. Maar waarom heeft hij überhaupt die malle belofte gedaan?
De zangers die Ernani vertolken in de nieuwe enscenering van de Nationale Reisopera lijken ook wat moeite te hebben met deze door Victor Hugo bekokstoofde intrige. Voor een overtuigend liefdesduet of een mooie sterfscène draaien hoofdrolspeler John Hudson en prima donna Susan Patterson hun hand niet om, maar zo tussendoor zie je toch menigmaal niet meer dan zangers in een pak die op gezag van regisseur een hand heffen of zich van punt X naar punt Y begeven.
De Britse tenor Hudson, bij de première in de Twentse Schouwburg in Enschede niet altijd even standvastig, kan heel mooi hard en heel mooi zacht zingen, al zou hij er wellicht goed aan doen de combinatie van die twee wat meer uit te diepen.
Rivaal nummer één, Don Carlos (bij ons beter bekend als Karel V), wordt gezongen door Alan Opie, die dat met overtuiging doet, maar zich verder voornamelijk bekommert om het handhaven van een correcte afstand tussen het ongetailleerde bovenlichaam en de armen. Dan is Stephen Richardson als rivaal nummer twee, de sinistere edelman De Silva, stukken geloofwaardiger.
Dat alles neemt niet weg dat de Reisopera er wel degelijk in is geslaagd om er een boeiende voorstelling van te maken, in samenwerking met Verdi, wiens inventiviteit geenszins belemmerd werd door de wrakkige drijfveren van zijn personages.
De derde akte, een samenzwering in de grafkelder van Karel de Grote, is een uitgesproken hoogtepunt, zowel in scenisch als in muzikaal opzicht. De componist tovert hier de ene na de andere briljante vondst uit zijn hoge hoed, en rijgt die aaneen tot een dramatisch geheel dat geen ogenblik aan spanning inboet. Schitterend is ook de sobere, maar daarom niet minder oogstrelende aankleding van John Gunter, die de grote zwarte vlakken en de rode lijnen van het decor laat terugkeren in de kostuums van de zangers.
Maar de echte drijvende kracht van de voorstelling schuilt ditmaal in de orkestbak, en dat is de Franse dirigent Emmanuel Joel. Getuige zijn plooibare tempi, zijn gedetailleerde afwerking van trippelende blazerspartijen, en zijn inzicht in de stuwkracht van het onbeklemtoonde maatdeel, heeft hij zijn Verdi volstrekt in de vingers en leidt hij het Gelders Orkest met veel flair en behoud van wegligging door de bocht.
© Frits van der Waa 2006