de Volkskrant van 10-06-2002, Pagina 13, Kunst, Recensie
De Bondt gaat van imponerend naar schrijnend
Bloed, van Cornelis de Bondt, door het Nederlands Blazers Ensemble, The Hilliard Ensemble, Haags Matrozenkoor en Cappella Amsterdam o.l.v. Lucas Vis. 8 juni, De Oude Kerk, Amsterdam.
De muziek van Cornelis de Bondt heeft een lange adem, en dat geldt ook voor de feitelijke realisatie ervan. Zijn grote oratorium Bloed bestaat uit verschillende onderdelen, die in de afgelopen drie jaar al afzonderlijk zijn uitgevoerd. De uiteindelijke assemblage kreeg zaterdagavond zijn beslag in de Amsterdamse Oude Kerk. Op diezelfde plek vindt vanavond ook de eerste uitvoering plaats van De Bondts Karkas, een werk dat hij twintig jaar geleden schreef - over lange adem gesproken.
Zoals in al zijn werk gaat De Bondt in Bloed de confrontatie met het verleden aan. Alleen betreft het hier niet louter een uiteenzetting met muzikale voorvaderen: dit 'passiespel' gaat evenzeer over het kampverleden van De Bondts eigen vader, en de last die daarmee op de schouders van zijn kinderen kwam te liggen. De Bondt heeft dit gegeven in hoge mate gestileerd, door een tekstboek te compileren uit uiteenlopende bronnen, waaronder de Bijbel, de sonnetten van Shakespeare, en klassieken als Euripides en Vergilius, maar ook een lijst van in het concentratiekamp vermoorde kinderen.
Die teksten waren weliswaar niet allemaal goed te volgen, al was het alleen maar omdat er ook in het Grieks en het Hebreeuws werd gezongen, maar dat was niet nodig om diep onder de indruk te raken van deze monumentale compositie.
Bloed bestaat uit drie delen, die elk een half uur duren en achtereenvolgens de nummers I, III en II dragen, wat ietwat verwarrend is. In feite is deel III een tussenspel, waarin het Hilliard Ensemble zeven zestiende-eeuwse madrigalen ten gehore brengt, die door De Bondt zijn uitgekozen en waaraan hij tussenspelen en zelfs een enkel accompagnement heeft toegevoegd, zodat ze zijn ingebed in zijn eigen muziek.
Dit tussenspel gaat nu vergezeld van een video van Dario Bardic, die het thema van het werk visualiseert: twee mannen met lendendoekjes om - een vader en een zoon - staan tegenover elkaar, en heel onmerkbaar verandert de hand van de vader in een dolk die de zoon doorsteekt, waarop de zoon in de vader verandert en vice versa. Het ziet er fraai uit, maar voegt niet werkelijk iets toe.
Van de twee hoek- of hoofddelen is het eerste vooral imposant, met zijn monsterverbond van veertig blazers, twee koren, een paar slagwerkers en twee samplers, die een elektronische onderstroom toevoegen aan het veellagige muzikale discours, waarin harmonie meermaals overgaat in pure klankmassa. Bazuinen en tromslagen fungeren als aanjagers, maar er vallen ook luwtes, waarin de koren overgaan in hymnische a cappella-zang. Ondanks het geweld komt de muziek opmerkelijk goed tot zijn recht in de grote kerkruimte. Frappant is ook dat dit deel, naarmate het vordert, traditioneler gaat klinken. Op het eind doet de muziek nog het meest denken aan een remix van Bachkoren.
Het slotdeel is beduidend soberder, met een ensemble van maar dertien blazers, vier zangers en één sampler, maar door die uitdunning, die ook in de loop van dit deel steeds verder gaat, des te dramatischer. Op het laatst verstolt de muziek tot een traag, archaïsch madrigaal vol schrijnende dissonanten, waar de luidsprekers roerend-valse kinderstemmen en een bassende oergrom aan toevoegen. Hoewel Bloed begint met muziek die de meeste componisten voor de finale zouden inzetten, is dat einde allesbehalve een anticlimax.
© Frits van der Waa 2006