Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 20-06-2002, Pagina K19, Kunst katern, Portret

VERLOREN TIJD

Viktor Ullmann bloeide als componist op in Theresienstadt

Hoe wrang het ook is, juist in concentratiekamp Theresienstadt was componist Viktor Ullmann het productiefst. 23 Partituren uit de 'Freizeitgestaltung' zijn bewaard gebleven, zo staat ook in zijn biografie. Dertig jaar na zijn vergassing in Auschwitz brak hij door - met een mini-opera over een totalitaire heerser.

In het aanzicht van het onherstelbare kunnen we het nooit laten om te speculeren over de mogelijkheid dat alles anders was gelopen. Als Mozart tachtig was geworden, hoe zou de muziekgeschiedenis er dan hebben uitgezien? Het is even zinloos om je af te vragen wat er gebeurd zou zijn als Bach op 36-jarige leeftijd was gestorven, maar toch zal de eerste vraag vele malen vaker bij muziekliefhebbers zijn opgekomen dan de tweede.

In het geval van de componist Viktor Ullmann (1898-1944), over wie kort geleden een eerste biografie is verschenen, dringt zich een vergelijkbare vraag op. En die is níet: 'Wat zou er gebeurd zijn als Ullmann de jodenvervolging overleefd had?' Maar, ietwat wranger, 'Wat zou er van de componist Ullmann geworden zijn als hij niet in het kamp beland was?'

Ullmann componeerde namelijk meer dan de helft van zijn oeuvre tussen september 1942 en oktober 1944, toen hij gevangen zat in Theresienstadt.

De man die toen hij nog in vrijheid was moeizaam en sporadisch componeerde, vlamde in de laatste twee jaar van zijn leven als nooit tevoren. Je zou welhaast tot de pijnlijke gevolgtrekking komen dat Ullmann zijn faam, hoe bescheiden die ook moge zijn, misschien wel eens te danken zou kunnen hebben aan de nazi's. Die gunden hem namelijk iets wat hij zelden gehad had: tijd om muziek te schrijven.

De ondertitel die de Duitse musicologe Verena Naegele haar Ullmann-biografie heeft gegeven luidt dan ook Komponieren in verlorener Zeit. Het was al met al geen verspilde moeite van Ullmann, al had hij er zelf niets meer aan. Bij de herontdekking van door de nazi's vermoorde componisten in de jaren zeventig hoorde hij tot de voorhoede, samen met vakbroeders als Hans Krása en Pavel Haas die net als hij op 16 oktober 1944 naar Auschwitz gedeporteerd en bij aankomst vergast werden.

En nu heeft hij dan zijn eigen biografie. Het boek van Naegele doet in zijn opzet enigszins denken aan de vorig jaar verschenen biografie van de Nederlandse componist Leo Smit, Silhouetten. Aangezien er over Smits levensloop nauwelijks nog gegevens waren terug te vinden completeerde zijn biograaf, Jurjen Vis, het beeld zo veel mogelijk met beschrijvingen van de maatschappelijke en culturele context waarin zijn leven zich had afgespeeld.

Zo doet Naegele het ook met Ullmann - met dit verschil dat er van Ullmann naar verhouding veel meer documenten bewaard zijn gebleven dan van Smit. Zo wist Naegele de hand te leggen op de brieven die hij tussen 1916 en 1918 aan zijn toenmalige vriendin Anny Wottitz schreef, toen hij als soldaat in de Eerste Wereldoorlog vocht. Afgaand op wat ze eruit citeert moet dat een boeiende correspondentie zijn, waarin niet alleen Ullmanns indrukken van het slagveld, maar ook zijn ideeën over kunst en muziek uitvoerig worden beschreven.

Ullmann, die al op zijn dertiende begonnen was met componeren, liet zijn na de oorlog begonnen rechtenstudie al snel schieten voor een loopbaan in de muziek. Hij nam onder meer les bij Arnold Schönberg, wat overigens maar acht maanden duurde, want bij die lessen ontmoette hij Martha Koref, zijn eerste vrouw, met wie hij in 1919 hals over kop trouwde. Vervolgens verhuisde hij van Wenen naar Praag, waar hij als orkestrepetitor werkte onder Alexander Zemlinsky.

Als componist was Ullmann niet zo'n avant-gardist als zijn leermeester Schönberg. Hij heeft geen twaalftoonsmuziek geschreven, maar wel Variationen und Doppelfuge over een thema van Schönberg gecomponeerd. Muziek was voor hem een kunst die als geen ander in staat was gevoelens uit te drukken. Hij was een fervent bewonderaar van Alban Berg, met name van diens Wozzeck, en het is dan ook niet verbazend dat hij na de kennismaking met die opera zelf niet minder dan zes opera's heeft geschreven.

Overigens had hij een open oor voor het nieuwe - en voor het oude. Tekenend is het dat hij in het seizoen 1927/'28, waarin hij chefdirigent was van het operagezelschap in Aussig, zowel Wagners Tristan als Kreneks 'jazz-opera' Jonny spielt auf programmeerde. Als componist boekte hij een bescheiden succes. In 1929 werd zijn werk gespeeld op het festival van de Internationale Gesellschaft für Neue Musik, waarop zijn naam ook in latere jaren nog terugkeerde.

In het begin van de jaren dertig, na enkele wisselende betrekkingen, nam Ullmann met zijn tweede vrouw het beheer over van een antroposofische boekhandel in Stuttgart. Het werd een financieel debacle en ze keerden in 1933 volkomen platzak terug naar Praag. In de jaren dertig was deze stad een soort vrijhaven voor kunstenaars wie het in Duitsland te heet onder de voeten werd - dat wil zeggen tot de bezetting door de nazi's van oktober 1938, want vanaf dat moment zaten ze als ratten in de val. Ullmann had het zien aankomen. Naegele beschrijft zijn wanhopige pogingen elders in de wereld een betrekking te vinden.

Op 8 september 1942 werd Ullmann - intussen opnieuw gescheiden en hertrouwd - gedeporteerd en kwam hij samen met zijn vrouw, zijn twee exen, en twee van zijn vier kinderen in Theresienstadt terecht. Daar waren juist de tot dan toe clandestiene culturele activiteiten door de Duitsers officieel goedgekeurd, met als gevolg dat Theresienstadt gedurende de twee jaar daarna de perverse status van 'modelkamp' kreeg. Uiteraard besteedt het boek veel aandacht aan deze periode, zij het van enige afstand, want uit de laatste twee jaar van Ullmanns leven is weinig meer bewaard gebleven dan 23 partituren.

Hoewel Theresienstadt geen vernietigingskamp was, kon je er met gemak doodgaan van de honger of aan een beroerde ziekte. Toen Ullmann er aankwam, zaten er zestigduizend mensen opgesloten, van wie er maandelijks vierduizend stierven. Schrijnend is ook Naegeles beschrijving van de tweedeling die in de kampbevolking ontstond doordat degenen die waren ingeschakeld voor de Freizeitgestaltung, zoals Ullmann, waren vrijgesteld van zware arbeid. Was het een strijd om een laatste restje menselijke waardigheid, of was het collaboratie?

Hoe het ook zij, Ullmann bloeide als componist helemaal op. Hij componeerde er drie van zijn zeven pianosonates, een strijkkwartet, vele liederen en koorwerken, en het werk waarmee hij meer dan dertig jaar later bekend zou worden, de opera Der Kaiser von Atlantis, geschreven op een libretto van Peter Kien. Met zijn lengte van drie kwartier is het maar een mini-operaatje, maar de muziek is even rijkgeschakeerd als kernachtig, en de inhoud liegt er niet om. De hoofdpersoon, de Keizer, is een totalitaire heerser die letterlijk over lijken gaat, maar in problemen komt wanneer de Dood weigert hem nog langer te helpen: niemand kan meer sterven, zelfs de geëxecuteerden en gesneuvelden niet. De Dood biedt aan om zijn werk te hervatten, mits de Keizer zich als eerste opoffert. En zo gebeurt het ook.

Der Kaiser von Atlantis, die begin 1944 voltooid werd, is nooit opgevoerd in Theresienstadt, al zijn er wel plannen voor geweest. Nadat het Rode Kruis op 23 juni 1944 een bezoek aan het kamp had gebracht, dat voor de gelegenheid in alle opzichten was verfraaid, was de façade in feite overbodig geworden. Zo begon de geleidelijke afbraak, die voor Ullmann en vele anderen eindigde met het Künstlertransport van 16 oktober 1944. Gelukkig had hij al zijn partituren in bewaring gegeven bij de kampbibliotheek, anders was deze biografie nooit geschreven.

De herwaardering voor Ullmann begon in Amsterdam, waar in 1975 Der Kaiser von Atlantis voor het eerst werd opgevoerd. Aan dit postume, maar toch niet onbelangrijke deel van zijn levensverhaal wijdt Naegele welgeteld vier bladzijden, wat vergeleken met het diepgravende karakter van het voorgaande wel erg weinig is.

Verena Naegele: Viktor Ullmann; Komponieren in verlorener Zeit. Dittrich Verlag, € 28,-, ISBN 3-920862-40-6.


© Frits van der Waa 2006