de Volkskrant van 14-09-2002, Pagina 7, Kunst, Recensie
Robertson laat KCO op de tenen lopen
Werk van Keuris, Manoury, Debussy en MacMillan, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. David Robertson. 12 september, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 15 september, 14.00 uur.
Dirigenten die het Concertgebouworkest op zijn tenen kunnen laten lopen, komen niet dagelijks langs in Amsterdam. David Robertson is er zo een. Hij verstaat de kunst om de musici op te zwepen tot je kunt horen dat ze hem met de tong op hun schoenen nog net bij kunnen houden, maar hij weet het gezelschap ook te bewegen tot het zachtst denkbare kousenvoetjesgetrippel.
De Amerikaan Robertson, jarenlang chef-dirigent van het Ensemble InterContemporain, en daarmee vooral gespecialiseerd in het twintigste-eeuwse repertoire, is al dikwijls te gast geweest bij het KCO. Zijn optredens leidden indertijd tot uiteenlopende reacties in de pers: de een kwalificeerde hem als 'boekhouder', de andere als 'duivelskunstenaar'. Wat Robertson donderdagavond presteerde verenigde het beste van deze betitelingen in zich.
Sympathiek was ook dat hij tijdens het concert de samenstelling van het programma toelichtte. Bij alle vier composities, aldus Robertson, gaat het om vroeg werk, waaruit desondanks al een sterke persoonlijkheid blijkt. En bovendien vindt in elk stuk een soort transformatie plaats.
Illustratief daarvoor was het oudste werk op het programma, Printemps van een 25-jarige Claude Debussy, waarin inderdaad al de evoluerende vorm en de statische harmonieën van de rijpe componist te herkennen zijn, maar waarvan sommige bladzijden nog met de hete adem van Wagner in de nek gecomponeerd lijken. Robertson toonde veel affiniteit met deze muziek uit de eervorige eeuw, waarin hij volgende week nog verder teruggaat aan de hand van Saint-Saëns en Berlioz.
Prelude and wait van de nu 50-jarige Philippe Manoury is een klankrijk stuk met een gonzende harmonische onderstroom, waarboven het orkest allerlei erupties en wervelingen tot stand brengt. Pakkender was de opening van het concert, de Sinfonia van Tristan Keuris uit 1972-'74, juist door het contrast tussen het spichtige, modernistische begin en het bijna overzwoele slot - een tegenstelling die Keuris in zijn latere werk wist te overbruggen, wat daardoor steeds minder spannend werd.
Een dergelijke tegenstelling speelt een rol in het slagwerkconcert Veni, veni, Emmanuel uit 1992 van de uiterst succesvolle, nu 43-jarige Schot James MacMillan. Getalenteerd is MacMillan zeker, maar hij buit de contrastwerking tussen zoetvloeiende hymnische klanken en schroeiend rumoer zo nadrukkelijk uit dat het op een trucje gaat lijken. Robertson en solist Colin Currie maakten er niettemin wat moois van.
© Frits van der Waa 2006