de Volkskrant van 04-11-2002, Pagina 11, Kunst, Recensie
Gelijk spel in match Chailly en Gergjev
Takemitsu, Berio, Ligeti en Stravinsky, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. 1/11, Concertgebouw, Amsterdam.
Ravel, Milhaud en Moesorgski door het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Valeri Gergjev. 2/11, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 5/11, 20.30 uur.
Het had wel iets van Ajax-Feijenoord: binnen 24 uur zowel het Koninklijk Concertgebouworkest als het Rotterdams Philharmonisch Orkest op het podium van de Amsterdamse Grote Zaal. Je zou ook kunnen spreken van een match tussen Italië en Rusland, gezien de nationaliteiten van de chefdirigenten Riccardo Chailly en Valeri Gergjev. Het verschil is natuurlijk dat beide topteams hetzelfde doel voor ogen hadden: een fantastisch concert geven.
In beide gevallen lukte dat ook, al had het KCO er gedurende de eerste helft van zijn optreden wat moeite mee. Dat kwam door de niet zo gelukkige gedachte om Requiem van Toru Takemitsu en Requies van Luciano Berio te combineren met György Ligeti's Lontano. Het lijkt een even goedrijmende als vanzelfsprekende keuze, maar in de praktijk valt het tegen, zoals ook een 'rijk rijm' zelden goed werkt.
De stukken hebben namelijk alledrie het verschijnsel unendliche Melodie tot onderwerp, en dat levert te weinig contrast op om het een half concert lang boeiend te houden - ook al boetseerde en poetste Chailly de vervloeiende klanken tot een flonkerend geheel. Maar na de pauze kwam alles weer op zijn pootjes terecht met de vorige week al uitgevoerde combinatie van Stravinsky's Pulcinella en Jeu de cartes. Chailly's scherpe articulatie en beheerste uitbundigheid maakten de uitvoering tot een feest.
Bij Gergjev en het RPhO draaide het goeddeels om Ravel - een typerend verschil. Gergjev is meer op zijn gemak in romantische - in dit geval quasi-romantische - muziek met buigzame tempi en dynamiek dan in de tik-tak-tijd van Stravinsky en Ligeti (ook al hoor je die in Lontano helemaal niet). En anders dan Chailly kan hij stevig met de vuist op tafel slaan, zodat ook onder de stille, ingehouden passages de spanning van een hogedrukpan schuilgaat.
Zo mondden de geparfumeerde windvlagen van Ravels La Valse uit in een storm van geluid, waarin een behaaglijke klankgeving minder belangrijk was dan de opeenstapeling van climaxen.
Gergjev ging terughoudender te werk in de Tzigane en Milhauds Le boeuf sur le toit, waarin Leonidas Kavakos een stevig staaltje vioolvuurwerk liet horen. Het Latijns-Amerikaanse temperament van Milhauds werk leek wat verder van Gergjevs Russische bed te liggen. Maar met het afsluitende werk, Moesorgski's Schilderijententoonstelling, in de orkestratie van Ravel, kwam hij vanzelfsprekend weer op vertrouwd terrein. Ook in deze reeks van karakterstukken zinderde het van tegenstellingen en contrasten, met het klokgebeier van De grote poort van Kiev als perfecte apotheose.
Of Russen en Italianen er net zo over zouden denken, weet ik niet, maar als in Rotterdam geboren Amsterdammer kan ik u met de hand op het hart verzekeren: het was gelijk spel.
© Frits van der Waa 2006