Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 05-12-2002, Pagina 11, Kunst, Recensie

Broeierige sferen en sullige filmmuziek

Werk van Sciarrino, Staud, Furrer en Ayres, door het Asko Ensemble o.l.v. Roland Kluttig. 3 december, Paradiso, Amsterdam.

De boekhoudkunst van de reeksentechniek en de getalsmatige constructie is onder hedendaagse componisten niet populair meer. Wat daarvoor in de plaats is gekomen is niet eenvoudig te zeggen, maar wel is het een feit dat componisten, waar ter wereld ook, druk bezig zijn met de kleur, of beter gezegd met de sound van hun muziek. Dat is niet zo vreemd: ook in de popmuziek onderscheiden musici zich eerder door de aankleding van hun noten dan door die noten zelf.

Het programma dat het Asko Ensemble dinsdag eenmalig uitvoerde in Paradiso toonde twee totaal verschillende gezichten van deze klankkleur-exploratie. In de eerste helft klonken drie stukken waarin de toon werd gezet door zweverigheid en broeierige nachtsferen.

Vier Intermezzi van Salvatore Sciarrino stamt uit 1997 en was daarmee het oudste werk van dit concert. Het is erg mooie muziek, wat in de eerste plaats te danken is aan de grondstof, een madrigaal van Renaissance-componist Claude le Jeune dat Sciarrino geleidelijk laat verdampen tot er niets overblijft dan verstilde flageoletten.

Krachtiger was Still van de Zwitser Beat Furrer, met zijn wonderlijk dooreengewrongen klanken en effectieve climaxen. De Oostenrijker Johannes Maria Staud leverde met Vielleicht zunächst wirklich nur een korte liedcyclus, die evocatief, maar even onbestemd is als de titel suggereert.

Toch beantwoorden deze stukken allemaal netjes aan de maatstaven van het 'ouderwetse' modernisme. Zo niet het kersverse, doldwaze No. 36 (NONcerto for Horn), waarmee de in Nederland werkende Engelsman Richard Ayres na de pauze de knuppel in het hoenderhok gooide. Het stuk bevat theatrale componenten: zo moet solist Wim Timmermans in het begin steeds heen en weer rennen om van de andere kant van het podium zijn eigen echo te spelen.

Ook de brokkelige vorm van het stuk is dwars en eigenzinnig. Maar nog maller is het vaak openlijk banale materiaal waarvan Ayres zich bedient: de sulligste drieklankopeenvolgingen, fanfares en mootjes filmmuziek. Tegelijkertijd maakt hij die elementen grotesk, bijvoorbeeld door piccolo en bastuba toe te voegen. Maar het is zo virtuoos gedaan dat de noten hun eigen trivialiteit overstijgen. Ayres weet in elk geval moeiteloos vijfentwintig minuten te boeien, en dat is niet gek voor een eigentijds componist.


© Frits van der Waa 2006