de Volkskrant van 30-12-2002, Pagina 10, Kunst, Recensie
Henzes Klein Duimpje blijft steken in gekunsteldheid
Pollicino, van Hans Werner Henze, door de Nationale Reisopera o.l.v. Jetske Mijnssen en Aldert Vermeulen. 28 december, Rabotheater, Hengelo. Herhaling: 30 en 31 december.
Hans Werner Henze haalde zich heel wat op de hals toen hij in 1979 besloot een opera te schrijven waarin kinderen de voornaamste rollen zouden vertolken. Met het verhaal zat het wel snor: het oude sprookje over Klein Duimpje, of Pollicino, zoals hij in het Italiaans heet, is onverslijtbaar.
>
Een extra complicatie was dat het Italiaanse jeugdorkest dat Henze op het oog had gespecialiseerd was in het Orff-instrumentarium. Het gevolg is dat in de partituur van Pollicino een belangrijke rol is weggelegd voor xylofoons, klokkenspellen en blokfluiten.
Henze legde de lat niet te laag: Pollicino is geschreven voor een combinatie van amateurs en beroepsmusici. Verder moest de opera kinderen vertrouwd maken met moderne klanken. En het mocht niet kinderachtig zijn.
De Nationale Reisopera, die Pollicino vandaag en morgen nog in Hengelo opvoert, heeft hiermee een waarlijk heroïsche onderneming volbracht. Voor de dubbele cast werden achtentwintig kinderen geselecteerd, waarvan sommige nog nooit geacteerd of gezongen hadden (wat maar weer aangeeft hoe treurig het gesteld is met het muziekonderwijs op sommige basisscholen). Bovendien werd er een speciaal Pollicino-orkest geformeerd, met professionals op de sleutelplaatsen. Regie, kostuums en visuele vormgeving kregen een volwassen behandeling.
De geestdrift die van de in het Nederlands gezongen voorstelling uitgaat is zonder meer pakkend. Daardoor neem je de zweem van onvolleerdheid die soms door de zang en de orkestklank spookt graag voor lief. De veertien kinderen hebben het druk: Klein Duimpje (Len Peterkamp) en zijn broertjes staan bijna van het begin tot het eind op het podium, en de zeven dochtertjes van de menseneter spelen daarnaast de dieren uit het bos.
De volwassen zangers mogen er ook zijn. Thomas Oliemans is sinister als de vader van Pollicino, gestoken in een kaftan met krijtstreepje, terwijl het ach-en-wee-geroep van de moeder in de vertolking van Annelies Lamm een tragische allure krijgt. De Menseneter en zijn vrouw (Jan Garritsen en Maartje Rasker) leveren vooral komische noten. Hoewel Garritsen driftig met een hakmes zwaait maakt zijn bovenmaatse Bommeljas hem eerder potsierlijk dan griezelig. Twee knerpende kromhoorns, instrumenten waarop het hels lastig intoneren is, versterken het koddige effect.
Henze vlecht behendig verschillende stijlen door elkaar. De partijen voor de kinderen zijn doorgaans gebaseerd op gewone toonladders, al gaat die van Pollicino een stuk verder; de instrumentale tussenspelen bevatten meer avantgardistische geluiden. De vreemde timbrecombinaties, en vooral het ijle waas dat het blokfluitkoor toevoegt, zijn aanvankelijk fascinerend. Henze is een ervaren theatercomponist en weet hoe hij spannende inleidingen en climaxwerkingen moet doseren.
Toch mist de muziek overtuigingskracht, wat zich in de loop van de opera steeds sterker doet gevoelen. Dat komt niet zozeer door het kameleontische karakter als wel door Henzes gefoezel met nare noten die noodzaak ontberen. Of het nu gaat om een tussenspel in twaalftoonsstijl of om de parafrase van Daar zaten zeven kikkertjes waarmee het kinderkoor de opera besluit, het klinkt allemaal even bedacht en gekunsteld. Kinderachtig is het inderdaad niet, maar wanneer je als luisteraar bij het verklinken van de laatste noot een gevoel van opluchting ervaart is dat geen goed teken.
© Frits van der Waa 2006