de Volkskrant van 28-02-2003, Pagina 10, Kunst, Recensie
Torstensson laat instrumenten om elkaar heen wolken
Lantern Lectures, van Klas Torstensson, door het Asko Ensemble o.l.v. Susanna Mälkki. 26 februari, Paradiso, Amsterdam. Radio 4: 2 april 2003.
Lantern Lectures heet de nieuwe cyclus van de Zweeds-Nederlandse componist Klas Torstensson, ofwel een 'lezing met lichtbeelden'. Dat licht is dan wel zuiver metaforisch, en voorzover er beelden aan zijn muziek ten grondslag liggen zijn ze grondig geabstraheerd. Het avondvullende werk beleefde woensdag zijn eerste integrale Nederlandse uitvoering in Paradiso, onder handen van het Asko Ensemble, gedecideerd aangevoerd door de jonge Finse dirigente Susanna Mälkki.
Torstensson (1951), die al meer dan de helft van zijn leven in Nederland woont, behoorde tot de harde kern van avant-gardecomponisten die de muziek van Varèse en Xenakis hoog in het vaandel hadden staan, maar heeft de afgelopen tien jaar een stijlevolutie doorgemaakt waarbij het stugste haar op de tanden is verdwenen. Dat klinkt door in Lantern Lectures: zijn muziek blijft weerbarstig van toon, maar anders dan voorheen duiken er geregeld motieven en doorgaande lijnen op. Bovendien geneert Torstensson zich er niet meer voor om 'mooi' te orkestreren.
Aan Lantern Lectures heeft hij meer dan drie jaar gewerkt. Vooralsnog bestaat de cyclus uit vier 'volumes' (er is nog een vijfde in de maak), die elk worden voorafgegaan door een introductie voor drie koperblazers. Torstensson putte de inspiratie voor zijn werk uit natuurverschijnselen, zoals de gelaagdheid van gesteente en zogenaamde 'gletsjermolens', grote stenen die zich door de druk van het ijs langzaamaan de grond in boren. Toch is het enige deel waarin je werkelijk van klankschildering kunt spreken het derde, Aurora Borealis, waarin uitgerekte trillers, tinkelende geluiden, en glinsterende flageoletten een verijsde atmosfeer oproepen.
In alle delen speelt het contrast tussen felle actie en statische momenten een belangrijke rol, maar de uitwerking is telkens verschillend. Zo stolt de muziek in het eerste deel telkens in het geluid van een met brushes bespeelde grote trom, in het tweede daarentegen in een ijle mineurdrieklank. Het vierde deel, dat over de gletsjermolens gaat, is het meest turbulent, met massale vlucht- en valbewegingen, waarin de instrumenten om elkaar wolken en toch telkens op een vast punt uitkomen.
Torstensson bewijst andermaal zijn meesterschap, al is het opvallend dat zijn muziek, speciaal door het toelaten van 'gewone toonladders', voor het eerst hier en daar doet denken aan het werk van andere componisten. Met name de gestoten akkoorden, vlak voor het slot, hebben een hoog Louis Andriessen-gehalte. Blijkbaar is Torstensson in de loop van de tijd toch een beetje vernederlandst.
© Frits van der Waa 2006