Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 11-03-2003, Pagina 11, Kunst, Recensie

Uchida gaat Weense meesters met poëzie en beheersing te lijf

Mitsuko Uchida met werk van Schönberg, Schubert en Schumann. 9 maart, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 31/3, 13.30 uur.

Meesterpianiste Mitsuko Uchida duwde de luisteraars in het Concertgebouw zondagavond meteen in het diepe. Niks geen sandwichprogramma, het gehoor werd pats boem overgebracht naar het jaar 1909, aan de hand van Schönbergs Drei Klavierstücke op.11, het eerste stuk waarin de wetten van de aloude harmonieleer definitief overboord werden gezet.

De wanklanken kwamen evenwel allemaal voor rekening van het publiek, dat het nadrukkelijke verzoek om niet te hoesten aan de laars lapte. En dat terwijl Uchida nu juist zo'n briljant licht wierp op de inderdaad kronkelige wegen die Schönberg in dit baanbrekende werk bewandelt.

De muziek is niet alleen 'atonaal' van klank, ook de vorm is onderhevig aan voortdurende verdamping en condensatie. Maar voor Uchida heeft dit idioom geen geheimen. Met groot dynamisch raffinement bracht ze reliëf in de caleidoscopische structuren, legde thematische lijnen bloot, en wist met dat al een wonderbaarlijke poëzie en expressiviteit uit de noten te destilleren.

Haar benadering van Schubert en Schumann, die de hoofdmoot van haar recital vormden, is niet wezenlijk anders, en daarmee liet ze horen dat de drie componisten niet alleen fraai allittereren, maar ook nog op elkaar rijmen. De afstand tussen Schönberg en Schubert, hoewel beiden Weense klassieken, is natuurlijk enorm. Maar Uchida ging de zogenoemde Fantasiesonate met eenzelfde mengeling van koelbloedige beheersing en hartstochtelijkheid te lijf. De verschillende muzikale lagen kregen bij haar elk een eigen karakter door een uitgekiende kleuring.

In het eerste deel, met zijn gonzende klanken, overheerste de lyriek. Maar Schubert is geen watje bij Uchida, getuige de vlammende eruptie in het tweede, het stoere spel in het derde deel, en de bonte schakeringen in de finale.

De Fantasie van Robert Schumann had een minder magische uitwerking, maar dat komt vooral door de spierballen die de componist hier laat rollen. Ondanks de neiging om in de fortissimo's soms door te schieten naar puur gedaver stond Uchida ook hier volstrekt boven de materie, en smeedde de onstuimige, overspannen woelingen tot een zinderend geheel. Dat was vooral knap. Pas bij het derde deel, waarin de atletiek plaats maakt voor een geheimzinnige, zij het nog altijd van onrust vervulde lyriek, trad er weer echte vervoering in.


© Frits van der Waa 2006