Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 08-05-2003, Pagina 11, Kunst, Recensie

Grandioze Bruckner tolt in slowmotion

Bruckner: Vijfde Symfonie, door de Wiener Philharmoniker o.l.v. Bernard Haitink. 6 mei, Concertgebouw, Amsterdam.

Anton Bruckner heeft om en nabij tien symfonieën geschreven (een door hemzelf niet meegetelde 'Nulde' plus negen officiële, waarvan de laatste onvoltooid bleef), en in dat rijtje is de Vijfde uit 1876 het meest imposant. Dat komt vooral door de groots opgezette Finale. Daarin worden allerlei reminiscenties aan de voorgaande delen gebed in een kolossale fuga, waarin Bruckner alle registers van zijn kunnen, en die van het orkest, opentrekt.

Dit muzikale monument beleefde dinsdag in het Concertgebouw een magistrale vertolking door de Wiener Philharmoniker onder aanvoering van Bernard Haitink, de man die vijftien jaar na zijn vertrek als chefdirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest in zekere zin nog altijd thuishoort op de bok van de Grote Zaal.

Daar zal de inmiddels 74-jarige maestro ook het komende seizoen verschillende malen te zien zijn. Opnieuw met de Wiener Philharmoniker, in de Negende van Mahler, en bovendien als gastdirigent bij het Concertgebouworkest, onder andere met de Achtste van Sjostakovitsj, maar ook met Bruckners Negende. Toporkest, topdirigent, topzaal: de uitkomst is, voorspelbaar, een top-uitvoering.

Weerbarstigheid is Bruckners muziek niet vreemd. Zoals de architecten van de Amsterdamse School uit rechthoekige bakstenen vloeiende vormen wisten op te bouwen, zo metselt Bruckner maten en motieven aan elkaar tot een dikwijls om zichzelf tollende muziek, die zich af lijkt te spelen in een grandioze slow motion-beweging. Tegelijkertijd is er discontinuïteit: vooral in het eerste deel van de Vijfde lijkt de muzikale stroom hier en daar te stokken, en zijn de contrasten tussen de grote blokken zo immens dat ze bijna onoverbrugbaar lijken.

Maar Haitink weet als geen ander die tegenstellingen te verzoenen. Met bedaarde slag handhaafde hij de doorgaande lijn, als het ware boetserend met de tempi, en bracht zijn manschappen tot een uitvoering die ondanks een grote krachtdadigheid toch steeds genuanceerd bleef. Het Weense orkest heeft een totaal andere soort klank dan het Concertgebouworkest, met romige strijkers, priemende houtblazers en een kopersectie die aanvankelijk een tikje stroef aandeed, maar zich in het slotdeel glorieus revancheerde. Na de vanzelfsprekende brede banen van het Adagio volgt een bijna schizofreen Scherzo, waarin Haitink opnieuw knoestige en lieflijke klanken aaneensmeedde.

Hoewel de muziek ook in de Finale aanvankelijk vreemde hoekjes lijkt om te slaan, maakt de verschijning van het koraalachtige fugathema dat alles op zijn plaats valt. Haitink combineerde decibels met doorzichtigheid, en wist, in het licht van Bruckners nogal eenzijdige orkestbehandeling, een verrassend rijk palet aan kleuren bloot te leggen.


© Frits van der Waa 2006