de Volkskrant van 26-05-2003, Pagina 10, Kunst, Recensie
Rittbergers en verbluffende vogelnestjes
Werk van Ligeti, Vivier, Oestvolskaja en Kagel door het Asko en Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw, Ensemble S en Pierre-Laurent Aimard. 24 mei, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 27/5, 20.02 uur.
De van origine Hongaarse componist György Ligeti is een van de meest eigengereide toondichters van de afgelopen halve eeuw. Het woord 'toondichter' mag wat dat betreft letterlijk worden genomen, want de meeste van zijn partituren kenmerken zich door een hoge dichtheid aan noten, zonder dat dat overigens ten koste gaat van de poëzie.
Ligeti wordt overmorgen tachtig, en daarom hadden het Schönberg- en het Asko Ensemble zaterdag in de Matinee een concertmarathon op touw gezet, waarin het werk van de jarige geflankeerd werd door muziek van geestverwanten als Vivier, Oestvolskaja en Kagel, die - niet toevallig misschien - ook tot de favorieten van dirigent Reinbert de Leeuw behoren.
De aanblik van honderd metronooms, in een lange rij opgesteld langs de rand van het Concertgebouwpodium, was imponerend, een visuele getuigenis van diezelfde notendichtheid.
Van metronooms moet pianist Pierre-Laurent Aimard er tegelijkertijd een stuk of drie, vier in zijn hoofd kunnen herbergen, die allemaal in een verschillend tempo tikken. Van de Études die hij ten gehore bracht zijn de meeste opgebouwd uit gestapelde ritmische lagen en ketens, die als beierende klokken langs elkaar schuiven - maar dan wel in een tempo dat een verbijsterende vingervlugheid vereist.
Aimard weet bovendien als geen ander hoorbaar te maken hoeveel deze muziek te maken heeft met Chopin en Debussy. Tegelijkertijd sloten deze Études volmaakt aan bij de polyritmiek van de daaropvolgende Oegandese muziek, uitgevoerd op een akadinda, een reusachtige xylofoon.
Het was vooral de speelse kant van Ligeti's muziek die tot uiting kwam in dit programma. Zelfs een elektronisch werk als Artikulation uit 1958 heeft iets uitgesproken muzikantesks, waarmee het stuk afsteekt tegen vergelijkbare producten uit dat tijdsgewricht. En in Sípal, dobbal, nádihegedüvel, zeven aforistische stukken voor sopraan en slagwerk, laat de componist horen dat hij zelf op zijn 77ste nog verrassingen in petto heeft. Zo wordt sopraan Katalin Károlyi in één van deze werkjes begeleid door vier weemoedig zuchtende mondharmonica's.
Dat slagwerkers van alle markten thuis zijn werd andermaal duidelijk in Nordosten van Mauricio Kagel, waarin ze met twee kazoos vreemde knerpende geluiden ten gehore moeten brengen. Omgekeerd bewees Reinbert de Leeuw zich als de ultieme percussionist in de mokerende klanken van Galina Oestvolskaja's Vijfde pianosonate.
Als flamboyant sluitstuk fungeerde Mysteries of the Macabre, een uittreksel uit Ligeti's opera Le Grand Macabre, waarin sopraan Barbara Hannigan, gestoken in een lange zwarte jas en dito pruik, haar stem in de meest verbluffende vogelnestjes legde, in een feilloos gechoreografeerde combinatie met de dubbele Rittbergers van het ensemble.
© Frits van der Waa 2006