Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant van 06-06-2003, Pagina 10, Kunst, Recensie

Bij Hampson krijgt Mahler eigen toon

Mahler-liederen door Thomas Hampson en Wolfram Rieger. 4 juni, Concertgebouw, Amsterdam. Volgend concert: 7/6.

Een rijzige gestalte, gehuld in een lange jas van negentiende-eeuwse snit, daalt de trap naar het podium van het Concertgebouw af. Thomas Hampson is terug in Amsterdam. De 48-jarige meesterzanger, in 1995 de grote ster van het Mahlerfeest en sedertdien een graag geziene gast in het Gebouw, herhaalt zijn wapenfeit van weleer: twee recitals met een zeer ruime keus uit Mahlers liederen.

Zijn eerste optreden omvat een door hemzelf thematisch geordende selectie uit Fünf frühe Lieder en Des Knaben Wunderhorn. Zaterdag volgt een programma waarin de Kindertotenlieder en Lieder eines fahrenden Gesellen centraal staan.

Vanaf het eerste lied, het innige Frühlingsmorgen, kun je een speld horen vallen in de stampvolle Grote Zaal. Dat is niet alleen de verdienste van Hampson, wiens bronzen bariton zelfs op fluistersterkte doordringt tot in de verste uithoeken van de zaal, maar evenzeer van Wolfram Rieger, een pianist voor wie de nederige benaming 'begeleider' ten enenmale ontoereikend is. Het tweetal put het uiterste uit Mahlers liederen, van de innigste fijnzinnigheid tot een bijna brute hardhandigheid. Verbazend is vooral dat elk lied een karakteristieke toonzetting krijgt. Hampson is geen lettergrepenslijper, hij streeft naar een vloeiende, natuurlijke voordracht, maar in elk lied treft hij door subtiele timbreverschillen en een ongedwongen, maar geraffineerde omgang met het tempo een telkens andere toon. In zijn queeste naar de essentie van Mahler schroomt hij niet het waar nodig welhaast uit te schreeuwen. Het gaat het streven naar schoonheid voorbij - met alle recht en reden, want uit veel van deze liederen spreekt, naast weemoed en smart, een bijtende ironie.

De doordachte, welhaast symfonische opbouw van het programma getuigt van Hampsons diepgaande affiniteit met Mahlers oeuvre. Na een vijftal overwegend onbekommerde liederen volgt een tweede reeks, die culmineert in het sarcastische soldatenlied Revelge. In het derde blok, na de pauze, wijkt die verbittering allengs, om uit te monden in Das himmlische Leben en Urlicht, liederen die Mahler later niet voor niets in zijn symfonieën onderbracht en waarin de verlossing en het hiernamaals worden bezongen, eerst uitbundig, dan stollend tot een vrijwel totale verstilling. Waarna de ovaties losbreken, en Hampson in de toegift, het vroege lied Phantasie, even terugkeert naar de onschuld van het begin, die - en ook dat laat hij horen - na al het voorafgaande veel van haar ongereptheid heeft verloren.


© Frits van der Waa 2006