de Volkskrant van 20-08-2003, Pagina 16, Kunst, Recensie
Chailly toont zijn Mahler-meesterschap
Mahler: Negende Symfonie, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly.
Er is geen componist wiens werk zozeer in verband wordt gebracht met zijn eigen biografie als Gustav Mahler. Zo wordt zijn Negende Symfonie, gecomponeerd in 1908-09, per traditie beschouwd als een werk dat doortrokken is van doodsbesef. Niet zo vreemd: Mahler had in 1907 te horen gekregen dat hij leed aan een hartkwaal, en hij had inderdaad niet lang meer te leven, al was het niet dat versleten hart, maar een bacteriële infectie die hem in 1911 het leven kostte. Hij heeft de Negende, zijn laatste voltooide werk, nooit gehoord.
Toch is al die nadruk op persoonlijke tragiek wel eens verstikkend en bovendien speelt de dood in vrijwel al Mahlers werk een rol, dikwijs zelfs expliciet, zoals in de Kindertotenlieder. Misschien is het beter de Negende te nemen voor wat ze als muziek is: een gigantisch vierluik met een lengte van anderhalf uur, waarin de componist rücksichtlos de grenzen van zijn eigen vocabulaire verkent.
Voor Riccardo Chailly behelst de Negende wel degelijk een afscheid, namelijk van zijn leven als chef-dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest. De uitvoering van afgelopen maandag kan gezien worden als een voorschot op een reeks concerten in februari, waarin hij liefst vier maal de Negende dirigeert. In juni volgt bovendien een plaatopname, het sluitstuk van de complete Mahlercyclus die Chailly de afgelopen vijftien jaar met het KCO heeft opgebouwd.
Afgezien daarvan is de scheidende chef niet vaak meer te zien op de bok van de Grote Zaal. In het zicht van zijn aanstaande vertrek naar Leipzig doet hij het dit seizoen kalmpjes aan: volgende week leidt hij het KCO nog in onder andere Bartóks Concert voor orkest, dan tijdens de Kerstmatinee, een Stravinsky-programma, en ten slotte volgt nog een reeks opvoeringen van Verdi's Don Carlo, maar dat is in het Muziektheater.
Chailly's interpretatie van de Negende vond maandag een overweldigend onthaal, met ovaties die doorgaans alleen weggelegd zijn voor operasterren. Het was dan ook een indringende uitvoering, die Mahler alle eer aandeed, maar waarin tegelijkertijd de gloedvolle scherpte doorklonk die Chailly's handelsmerk is.
Dat gold vooral voor de middendelen, een wat boers Scherzo en een verzenuwd Rondo, waarin de componist abrupt harmonische hoeken omslaat en alle uithoeken van het tonale stelsel verkent. De cynische trillers van het Scherzo vertoonden een enkel rafeltje, maar voor het overige opereerden de musici als radertjes in een tot in de perfectie afgestemde machinerie.
Het Mahler-meesterschap van Chailly leidde vooral in het openingsdeel tot een fascinerende balans tussen een grote doorgaande lijn en een vrijwel voortdurende woeling, vol kabbelende of om elkaar kronkelende strijkerslijnen. Die souplesse mocht in het afsluitende Adagio enigszins wijken voor een wat monolithische intensiteit, de manier waarop Chailly de zinderende tutti-klanken telkens weer naar hoogtepunten leidde, en uiteindelijk liet wegsterven in een minutenlange fade-out was adembenemend.
© Frits van der Waa 2006