de Volkskrant van 17-10-2003, Pagina 11, Kunst, Recensie
Respectabel nieuw orkest gaat ten onder in galmbak
Werk van Saint-Saëns, Elgar en Dvorák, door het Amsterdam Symphony Orchestra o.l.v. Peter Sánta. 15 oktober, Beurs van Berlage, Amsterdam.
Met vreugdevolle woorden voor en na maakte woensdagavond het Amsterdam Symphony Orchestra zijn debuut in de Beurs van Berlage. Het was een gebeurtenis die veel aandacht trok, want het is in geen vijftig jaar voorgekomen dat er een orkest bij kwam in het Nederlandse muziekbestel.
Al van te voren is er dan ook veel te doen geweest rond het nieuwe orkest. Gevestigde instellingen twijfelden aan het nut van een dergelijk, niet gesubsidieerd orkest, dat met zijn 'commerciële' programmering een repertoire brengt waarin andere gezelschappen al ruimschoots voorzien. Bovendien bleek oprichter en dirigent Peter Sánta zichzelf wat meer ervaring te hebben toegedicht dan in werkelijkheid het geval is.
Wat de kwaliteiten van de 35-jarige Sánta en zijn jonge manschappen ook mogen zijn, het eerste optreden van het ASO laat helaas slechts ruimte voor één conclusie: in de Goederenbeurszaal van de Beurs van Berlage is iedere poging om symfonische muziek fatsoenlijk uit te voeren tot de ondergang gedoemd. Anders dan de belendende, beduidend kleinere AGA-zaal, die destijds door het Nederlands Philharmonisch Orkest is aangepast voor gebruik als concertruimte, is de Goederenbeurszaal een galmbak, waarin de orkestklank dichtloopt, als waterverf op een natte ondergrond. Tot overmaat van ramp was het blijkbaar onmogelijk de luchtverversingsinstallatie uit te schakelen, zodat elk detail, elke delicatesse, iedere nuance werd afgedekt door een metalig gegons.
Dat was vooral fnuikend in de Danse Macabre van Saint-Saëns. De belangrijke vioolpartij ging teloor in de airco, en wat resteerde waren forte-passages en een driftig volgehouden driekwartsmaat. In Elgars Celloconcert had soliste Quirine Viersen met hetzelfde euvel te kampen. De dosering van de luidere passages, die dikwijls te abrupt oprezen uit de akoestische mist, was een probleem, maar dat zou het voor iedere dirigent geweest zijn.
De Achtste Symfonie van Dvorák was gelukkig beter bestand tegen deze omstandigheden, zodat ook de merites van het orkest zelf beter uitkwamen. Op het enthousiasme en de concentratie van de musici valt in elk geval niets af te dingen. Het strijkerscorps is opvallend hecht en ontplooit een soepele, romige klank. De blazers vormen daarentegen niet altijd een eenheid, al leveren de beide klarinetten schitterend duo-werk.
Sánta valt te prijzen dat hij in korte tijd een gezelschap van een in elk geval respectabel niveau heeft opgebouwd, maar intussen biedt zijn opzwepende stijl van dirigeren een nogal uitputtende aanblik. Hij zwaait en zwiept alsof hij een Formule 1-race afvlagt, en dat leidt ook meer dan eens tot een zekere hardhandigheid. Niettemin liet hij in het Adagio horen dat hij ook fijnzinniger te werk kan gaan.
Of er een toekomst is voor het ASO, dat dit seizoen nog drie programma's brengt, blijft de vraag. Het orkest moet in elk geval zo snel mogelijk aan de slag om engagementen in andere zalen te bemachtigen. Want als het zich beperkt tot dit zwembad zal het op den duur onherroepelijk kopje onder gaan.
© Frits van der Waa 2006