de Volkskrant van 20-10-2003, Pagina 14, Kunst, Recensie
Nieuw Cappella Pratensis klinkt zeker aantrekkelijker en gevarieerder
Werk van Desprez, Compère, Isaac, de la Rue e.a. door Cappella Pratensis o.l.v. Bart Demuyt. 17 oktober, Waalse Kerk, Amsterdam.
Nog steeds bestaat de Cappella Pratensis uit een klein clubje zangers, dat staand om een grote lessenaar uit één koorboek zingt. Nog steeds legt het ensemble, eigenlijk als enige in Nederland, zich exclusief toe op de muziek van de Renaissance. En daarbij blijft is het werk van Josquin Desprez (± 1440-1521) de spil van het repertoire. Maar er is wel wat veranderd. Rebecca Stewart, die het gezelschap in 1987 oprichtte, heeft plaats gemaakt voor een nieuwe maestro di cappella, de 39-jarige Vlaming Bart Demuyt. Na een periode van bezinning en 'herbronning', waarin een nieuwe artistieke koers werd uitgezet, presenteerde Cappella Pratensis zich deze week in Groningen, Amsterdam en Leuven in haar verjongde gedaante.
Het verschil was meteen zichtbaar, want er zaten ook instrumentalisten op het podium, en er klonk anders dan voorheen ook wereldlijke muziek, zoals Josquins instrumentale La Bernardina en Mijn hert altijt heeft verlanghen van Pierre de la Rue. Lichtvoetig maar daarom niet minder kunstig.
Dat is exemplarisch voor Demuyts veelomvattender benadering, waarin de grote werken uit de Renaissance steeds in hun context worden geplaatst. Zo volgt er dit seizoen een programma waarin ook poëzie wordt gedeclameerd. Een zinvolle gedachte, want in de Renaissance waren de scheidslijnen tussen genres en disciplines minder streng afgebakend dan nu. Josquin en tijdgenoten vonden het doodnormaal om een miscompositie te baseren op een werelds chanson. Het programma van Cappella Pratensis opende dan ook met een luit-versie van Malur me bat, fraai uitgevoerd door David van Ooijen, gevolgd door enkele delen uit de mis die Josquin bouwde op dit driestemmige werkje, dat aan verschillende componisten wordt toegeschreven. Demuyts directie volgt de lijn van zijn voorgangster Stewart: hij zingt zelf mee, en leidt het ensemble in dezelfde stijl, waarbij alle ledematen plastisch op en neer wuiven.
Ondanks de wisseling van zangers klinkt het gezelschap niet wezenlijk anders: puur, met een prachtig reine intonatie, een ideale balans tussen onafhankelijk bewegende stemmen en versmolten harmonie, en een nagenoeg perfecte realisering van het vrije, dikwijls niet aan maatstrepen gebonden ritme dat een wezenskenmerk is van Renaissance-muziek.
Het nieuwe concept maakt de concerten van Cappella Pratensis zeker aantrekkelijker en gevarieerder, maar desondanks leverde het koor met de laatste drie, zuiver a cappella uitgevoerde onderdelen het bewijs dat Josquins muziek, met zijn verstrengelde, ongehoord vindingrijke en altoos verrassende meerstemmigheid, eenzelfde rijkdom heeft als de beste werken van Monteverdi en Bach.
© Frits van der Waa 2006