de Volkskrant van 10-05-2004, Pagina 11, Kunst, Recensie
Fantastische Cavalli is wel lang van stof
Didone, van Francesco Cavalli, door ensemble Elyma en solisten o.l.v. Gabriel Garrido. 8 mei, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 11 mei, 20.02 uur.
Opera's over Dido, de koningin van Carthago uit Vergilius' Aeneis, zijn er in vele soorten en maten, maar wat ze gemeen hebben is dat Dido aan het slot, verlaten door haar minnaar Aeneas, zelfmoord pleegt. Er is één uitzondering, Didone, de allereerste Dido-opera, gecomponeerd door Francesco Cavalli in 1641.
Cavalli's tekstdichter Giovanni Francesco Busenello voorzag Dido van een medeminnaar, die zich na Aeneas' onverhoopte desertie over haar ontfermt en voor een voorspoedige afloop zorgt. Dat daarmee de angel uit het verhaal is, maakt niet zoveel uit. Ook bij Cavalli is de scène waarin Dido zich opmaakt om zelfmoord te plegen met Aeneas' zwaard het hoogtepunt van de handeling.
Het was Emanuela Galli, een ranke sopraan met een formidabele stem, die dit moment suprême tijdens de Zaterdagmatinee bijzondere luister verleende een aangrijpend recitatief, vol grote intervalsprongen en felle instrumentale accenten. Cavalli houdt in zijn werk vast aan het principe van de vroege barokopera: prima le parole, doppo la musica eerst de woorden, dan de muziek. Dat hadden alle vijftien zangers drommels goed in de gaten: bij allen prevaleerden heldere dictie en subtiele buigingen boven aandacht voor oppervlakkigheden als vibrato en ander machtsvertoon.
Even belangrijk was het aandeel van het ensemble Elyma, dat uitgerust was met zinken, gamba's, een virginaal en andere historische instrumenten. Met uitgekiende timbrecombinaties voorzag het gezelschap de solisten van een veelkleurige ondergrond, die het karakter en de stemming van de diverse personages accentueerde.
Cavalli's wonderschone muziek floreerde bij gratie van stemmen als die van bariton Furio Zanasi (Aeneas) en tenor François-Nicolas Geslot (medeminnaar Jarbas), maar ook in ondergeschikte partijen waren bijzondere geluiden te horen. Opvallend waren de donkere alt bijna een mannenstem van Alicia Berri en de evenzeer biseksueel getinte countertenor van Philippe Jaroussky.
De grote aandacht die Cavalli schenkt aan het in muziek vertalen van het gesproken woord heeft ook dramaturgische nadelen. In het eerste van de drie bedrijven, waarin de slachtpartijen in Troje afgeschilderd worden, hindert dat niet: leed en smart zijn immers altijd grondstoffen voor fantastische muziek en klaaglijke harmonische wendingen. Maar bij de diplomatieke plichtplegingen in de tweede akte begint de al te eenzijdige nadruk op de monoloog toch zijn tol te eisen.
Hoewel dirigent Gabriel Garrido stevig het mes heeft gezet in het drama blijft het lang van stof, en als na drieëneenhalf uur eindelijk dat langverwachte liefdesduet intreedt, heeft het toch een wat teleurstellend, bijna lachwekkend effect, omdat dit happy end na amper een minuut alweer voorbij is. Als het op timing aankomt was Cavalli geen Hitchcock.
© Frits van der Waa 2006