de Volkskrant van 07-06-2004, Pagina 11, Kunst, Recensie
Griezelige fascinatie met de dood krijgt indringend vorm
Rêves d'un Marco Polo, van Claude Vivier door de Nederlandse Opera o.l.v. Pierre Audi en Reinbert de Leeuw. 4 juni, Gashouder Westergasfabriek, Amsterdam. Herhaling: 8, 9, 11, en 12/6.
Geen componist heeft zo'n griezelig requiem voor zichzelf nagelaten als de Canadees Claude Vivier. Toen hij in 1983 op 34-jarige leeftijd in Parijs vermoord werd, lag er een onvoltooid werk op zijn schrijftafel, Gelaubst du an die Unsterblichkeit der Seele. In de laatste woorden van dit fragment beschrijft Vivier hoe hij in de metro met een dolk wordt gedood.
Vivier was gefascineerd door de dood. Al in 1979 schreef hij Kopernikus, een 'opéra-rituel de mort'. Dat werk vormt nu het eerste bedrijf van Rêves d'un Marco Polo. Het is een reprise: regisseur Pierre Audi en dirigent Reinbert de Leeuw gaven in 2000 Viviers onverwezenlijkte plannen voor een volgende opera gestalte, door Kopernikus te combineren met de belangrijkste werken die die hij in zijn laatste jaren componeerde.
Kopernikus gaat dan wel over de dood, maar de muziek is eigenlijk heel lichtvoetig, wat Audi in zijn enscenering nog eens benadrukt. Acht vocalisten en acht muzikanten, gestoken in kostuums die zijn gemaakt van grote, stijve lappen, volvoeren gestileerde schermutselingen, omhelzingen en processies. De muziek is een surrealistisch mengsel van murmelende akkoorden en gesproken teksten, van strijdende en verglijdende tonen en timbres, en van soli en ensembles.
Een verhaal is er niet, maar de poëtische en emotionele zeggingskracht van het geheel is onmiskenbaar. Viviers klanken hebben een hallucinatorische kwaliteit: de combinatie van een klarinet en een viool klinkt als een accordeon, en doordat hij de zangers ook laat fluiten komt er een eigenaardig soort halo om de toch al wonderlijke mixturen te hangen.
Het tweede bedrijf, Marco Polo, is daarentegen duister, wat ook tot uiting komt in de kostuums, die opnieuw ogen als een kruising tussen Japanse prenten en de groteske fantasieën van Jeroen Bosch. Het podium wordt voor een groot deel bezet door de musici van het Asko/Schönberg Ensemble, zodat de handeling zich grotendeels afspeelt op een catwalk en in het steigerwerk. Veel handeling is er overigens niet: twee onderdelen zijn zelfs instrumentaal, en het gewicht ligt hier op twee vocale solowerken. In Lonely Child, beeldschoon gezongen door Susan Narucki, klinkt een eindeloze weemoed en verlangen door. Theatraler is Wo bist du Licht!, waarin mezzo Kathryn Harries, omhuld door mistige klanken, als een blinde rondwaart over het podium.
Mede door de elektrische versterking is de muziek grimmiger dan in de eerste akte. Opnieuw krijgen de klanken glans door opstapelingen van ijle boventonen en flageoletten, maar speelsheid heeft plaats gemaakt voor obsessie. Indringend is dat alles zeker, met name dankzij de regie van Audi en lichtontwerp van Jean Kalman, die beiden de muziek een extra dimensie geven zonder haar te overstemmen, en in het bijzonder dankzij de uiterste concentratie die de musici bereiken onder aanvoering van De Leeuw.
© Frits van der Waa 2006