de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 17 januari 2005 (pagina 11)
Behartigenswaardige kamermuziek volgens het poldermodel
Röntgen en Franck, door het Párkányi Kwartet en Jean-Claude Vanden Eynden.
14 januari, Felix Meritis, Amsterdam. Radio 4: 20/2, 20.00 uur.
Amsterdam en Bilthoven zijn de plaatsen waar componist Julius Röntgen bij zijn leven actief was,
en daar speelt zich dan ook de hoofdmoot van de muzikale festiviteiten af waarmee zijn
honderdvijftigste geboortedag herdacht wordt.
Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Den Bosch doen weliswaar ook mee, maar de beide brandpunten van de
commemoraties zijn toch het hoofdstedelijke Felix Meritis, waarvan Röntgen destijds directeur was,
en Villa Gaudeamus in Bilthoven, waar hij vanaf 1915 tot zijn dood in 1932 woonde.
De als Duitser geboren Röntgen was zo tussen 1880 en 1920 een belangrijk man in het Nederlands
muziekleven, maar dat lag eerder aan zijn maatschappelijke activiteiten dan aan zijn verdiensten als
componist. Al bij zijn leven was zonneklaar dat Röntgen niet bepaald een baanbrekend toondichter
was, zelfs naar de maatstaven van het toch ietwat behoudende Nederlandse muziekklimaat.
Toch is de componist Röntgen niet geheel vergeten. Zijn muziek is vastgelegd op diverse cd's, al
gaat het daarbij noodzakelijkerwijs om slechts een fractie van de meer dan zeshonderd werken die hij
op zijn naam heeft.
Röntgen mocht dan geen nieuwlichter zijn, zijn muziek heeft wel degelijk kwaliteit. Dat liet het
Párkányi Kwartet op overtuigende wijze horen tijdens het eerste van de reeks
Röntgen-concerten die wordt georganiseerd door de Stichting Kamermuziek Amsterdam, de KAM.
Kamermuziek was een van Röntgens sterke kanten - hij was zelf een verdienstelijk pianist en
altviolist, en speelde in later jaren samen met zijn zoons, die bijna allemaal de muziek in zijn
gegaan.
Zijn Strijkkwartet in g uit 1917 is gezien het jaar van ontstaan bijna 'retro' van stijl - het
zou zelfs een halve eeuw eerder nauwelijks modern hebben geklonken - maar het is wel
behartigenswaardige muziek, met een mooie vloeiende meerstemmigheid, klaaglijke harmonieën, en een
opzwepende finale met volle, gonzende klanken. Grote botsingen blijven uit: tachtig jaar voor het
begrip moest worden uitgevonden componeerde Röntgen al volgens het poldermodel. Hartveroverend is het tweede deel, een Presto, met flitsende overgangen en joyeuze, iriserende
harmonieën - zelfs al wekte het Párkányi Kwartet de indruk dat het de ultieme
sprankelingen die hierin schuil gaan nog niet helemaal in de vingers heeft.
Mede dankzij het aandeel van pianist Jean-Claude Vanden Eynden, die bij wijlen de toetsen stevig
betastte, beleefde het Pianokwintet in G dat Röntgen in zijn laatste levensjaar
componeerde een gepassioneerde uitvoering. De tegendraadsheden zaten ook hier in de naar verhouding
korte tussendelen. Het stuk, hoe gevoelvol ook, had maar zelden de charme van het voorafgaande
strijkkwartet. De combinatie met het Pianokwintet in f van César Franck was interessant:
Franck is moderner dan de de ruim dertig jaar jongere Röntgen, maar als het over bevlogenheid
gaat, houdt hij zich daarnaast niet echt staande.
Hoe Röntgen zelf gespeeld heeft laat de KAM in april horen, aan de hand van een aantal door
hemzelf ingespeelde pianolarollen, die in april tot klinken komen in het Amsterdamse Pianola Museum.
© Frits van der Waa 2006