de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 10 maart 2005 (pagina 17)
Werken van jonge Balten lijken erg sterk op elkaar
Werk van Vilums, Kronlaks, Tulve, Petraskevics en Tulev, door het Nieuw Ensemble o.l.v. Ed
Spanjaard. 8 maart. Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht. Herhaling: Amsterdam (10/3). Radio 4: 10/3,
20.02 uur.
Op zijn speurtocht naar nieuw repertoire, geheime uithoeken en ontluikend talent is het Nieuw Ensemble
in dat stukje van de voormalige Sovjet-Unie beland dat per se niets met Rusland te maken wil hebben:
Estland en Letland. Het zijn landen die al vele internationaal gevierde talenten hebben voortgebracht.
Denk maar aan de veelgespeelde componist Arvo Pärt, maar ook aan dirigenten als Neeme Järvi of Mariss
Jansons.
Voor het programma In Baltische staten heeft het Nieuw Ensemble vier componisten van omstreeks
dertig
jaar aan het werk gezet. Aankomende toondichters dus, die evenwel al flink over de grenzen hebben
gegrasduind en bij allerhande befaamde oudere collega's in de leer zijn geweest. In dat licht is het
verbazend hoezeer hun werken op elkaar lijken. Kennelijk is er aan gene zijde van de Baltische Zee op
een of andere manier een eensluidende conclusie bereikt over hoe moderne muziek moet klinken.
De gemeenschappelijke, spiritueel angehauchte slotsom doet sterk denken aan bepaalde experimentele
muziek uit de jaren zestig. Herkenbare harmonieën, ritmes of melodische lijnen worden zoveel mogelijk
uit de weg gegaan. De muzikale basis wordt gevormd door verglijdende structuren en klankvelden, en de
essentie is gelegen in de uiteenlopendste klankkleurverkenningen. Het is muziek die transformeert en
evolueert zoals een landschap voorbijtrekt aan het oog van een treinreiziger: een panorama waarin
details opgaan in het geheel.
De ene componist is daar wat handiger mee dan de andere. Zo hanteert Martins Vilums in Simurg het
doedelzakprincipe, door zijn boventonen en flageoletten op een doorgaande bastoon te borduren. In het
bondige Paion van Ronalds Kronlaks bestaat het filigraanwerk uit alle chromatische tonen, waarbij de
articulatie van de klank en solistische passages het profiel van de muziek bepalen. En Mezzogiorno van
Janis Petraskevics valt op door krijsende violen en een leuk klarinetriedeltje in een verder nogal
amorfe omgeving.
De Estse Helena Tulve weet vanuit eenzelfde esthetische perspectief spannende resultaten te bereiken:
haar ligne d'horizon biedt snerpende geluiden, als van een zwerm vogels, tremolo-wolken en klinkende
condensdruppeltjes. Ook haar lumineux/opaque, waarin de timbres van viool, cello en piano
uiteindelijk plaats maken voor die van aangestreken waterglazen, getuigt van een grote klankfantasie.
Toch komt Don't Call Him too Early van haar wat oudere landgenoot Toivo Tulev (1958) als een
verademing. In dit stuk, dat het Nieuw Ensemble hier herneemt, gaat het namelijk over de wisselwerking
tussen herkenbare toonconfiguraties - zoals in de meeste muziek. En hoewel Tulve hiervoor wel het
orthodoxe staketsel van een toonladder nodig heeft, is zijn stuk aanmerkelijk mededeelzamer dan de
airspray-composities van zijn mede-Balten.
© Frits van der Waa 2006