Let op: de website is verhuisd naar fritsvanderwaa.nl

de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 31 maart 2005

Eindelijk werken met een orkest dat hetzelfde blijft

Ingo Metzmacher is op het goede moment naar Amsterdam gekomen, vindt hij zelf. Met een nieuwe artistieke leiding bij het Holland Festival en de opening van het nieuwe Muziekgebouw staat er veel te gebeuren op het gebied van de nieuwe muziek - en dat is bij uitstek het terrein waarop de 47-jarige dirigent zich thuis voelt. Met ingang van het komende seizoen is Metzmacher chef-dirigent bij de Nederlandse Opera. Maar al op 6 april staat hij voor het eerst in de bak, waar hij het Koninklijk Concertgebouworkest aanvoert in Die tote Stadt van Erich Wolfgang Korngold. Een soort 'pre-run,' vindt hijzelf, temeer daar het hier gaat om de enscenering die Willy Decker vorig jaar voor de Salzburger Festspiele maakte.

In zijn eigen ogen maakt Metzmacher zijn echte debuut in december met The Bassarids van Hans Werner Henze, in een nieuwe regie van Peter Stein. 'Dat vind ik een van de fijne dingen van opera,' zegt hij, 'om bij de repetities te zijn en nauw samen te werken met de regisseur. Dat boeit me, omdat ik het idee heb dat muzikale beslissingen invloed hebben op het theatrale aspect, en omgekeerd. Die interactie, daar gaat het om bij opera.'

Metzmacher begon ooit als pianist bij het Ensemble Modern, maar dirigeert inmiddels al twintig jaar. Na The Bassarids leidt hij het komende seizoen Het sluwe vosje van Janácek, Elektra van Richard Strauss, en Verdi's Simone Boccanegra. Nu is hij nog in de weer met een serie reprises waarmee hij afscheid neemt als Generalmusikdirektor van de Hamburgische Staatsoper, een post die hij vanaf 1997 bekleedde. Het is een drukke tijd geweest, maar ook een geweldige leerschool: 'Ik deed daar ongeveer tien verschillende opera's per seizoen. En dan waren er de concertprogramma's, de administratieve rompslomp, het gedoe met geld en politiek. Dat was soms wel een beetje veel. Ik zie ernaar uit om me meer op mijn artistieke werk te kunnen concentreren. Alleen al het feit dat je hier met een orkest werkt dat hetzelfde blijft... In Duitsland komt het nogal eens voor dat je na een aantal repetities opeens een ander stel musici voor je ziet zitten. Dat is wel een nadeel. Het heeft natuurlijk wel iets om, laten we zeggen, 's ochtends een Wozzeck te doen en 's middags een Elektra, dat wel. Maar hier kun je het echt opbouwen.'

Sinds kort bepleit Metzmacher de zaak van de nieuwe muziek niet alleen in klank, maar ook in geschrifte. In januari verscheen zijn boek Keine Angst vor neuen Tönen, waarin hij de lezer meevoert op een ontdekkingstocht door de muziek van de afgelopen eeuw, dikwijls aan de hand van zijn eigen ervaringen. Het is een bondig boek, dat bestaat uit twaalf componistenportretten, zeven essays over muzikale aspecten als tijd, klankkleur en stilte, en twee min of meer autobiografische hoofdstukken. Hoewel het pas in januari is verschenen is het al aan zijn derde druk toe. 'Een bestseller zal het niet worden,' oordeelt de auteur, 'maar voor zo'n boek is het helemaal niet gek.'

De titel van het boek is ontleend aan de succesvolle reeks oudejaarsconcerten die Metzmacher in Hamburg organiseerde onder het motto Who's afraid of 20th century music? De opnames van de concerten zijn inmiddels ook op cd uitgebracht. De reeks was een pendant van de bekende Nieuwjaarsmatinee van de Wiener Philharmoniker, aldus Metzmacher: 'Dezelfde formule, veel korte stukken, alleen uit de twintigste in plaats van de negentiende eeuw.'

Er is tussen de concertprogramma's en het boek geen direct verband. Metzmacher zette zich aan het schrijven na herhaald aandringen van uitgeefster Julia Kühn, vond het geen eenvoudige klus, maar kreeg er gaandeweg wel steeds meer plezier in: 'Ik ontdekte hoeveel muziek er in taal schuilt, het ritme en de melodie ervan. Als je over muziek schrijft bestaat altijd het gevaar dat je in een dor taalgebruik vervalt dat niets met de muziek zelf te maken heeft. Dus ik heb geprobeerd om over elke componist op een andere manier te schrijven.'

Bovendien bracht het hem ertoe met een nieuwe blik naar de muziek te kijken, legt hij uit: 'Als je dirigeert ben je heel erg met details bezig. Maar je kunt niet opschrijven: in deze maat spelen de celli in tertsen. Je moet als het ware een stap naar achteren doen, naar twintig pagina's tegelijk kijken en een manier zien te vinden om te beschrijven wat daarin gebeurt.'

En dat moest een andere manier zijn dan de gebruikelijke: 'In Duitsland is moderne muziek altijd zwaar beladen geweest met intellectuele theorieën, waardoor veel mensen denken: Dat is niks voor mij, veel te moeilijk. Maar in mijn geval ging dat heel anders: ik leerde luisteren naar nieuwe muziek aan de hand van Ives en Antheil - componisten bij wie je het plezier van moderne muziek, het sinnliche kunt horen. De directe ervaring, daar gaat het om, en dat is ook de kracht van muziek.'

Eén ding ontbreekt in het boek, signaleert Metzmacher zelf, en dat is de opera. 'Ik had daar aanvankelijk wel een hoofdstuk aan willen wijden,' zegt hij, 'maar ik besefte al gauw dat dat domweg een te groot onderwerp is. Dus misschien komt dat later nog eens.'


© Frits van der Waa 2006