de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 10 mei 2005 (pagina 16)
Bovenstemmetje omhult melodie met onaards aura
Bach, Schönberg, Jeney, Tihanyi en Vidovszky, door het Ensemble Modern o.l.v. Zoltán
Kocsis. 7 mei, Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 10/5, 20.02 uur.
Een programma met een fraaiere samenhang dan het ZaterdagMatinee-concert van het afgelopen
weekeinde kom je zelden tegen. Toch was de Grote Zaal van het Concertgebouw bedenkelijk leeg, en
dat terwijl de speellijst vier werken van Bach vermeldde. De boemannen waren natuurlijk de drie
Hongaarse composities die door toedoen van samensteller Zoltán Kocsis op de lessenaars
van het Ensemble Modern waren beland .
Kocsis, die ooit zijn loopbaan begon als wonderpianist, is nu 52 en houdt zich inmiddels met
heel wat meer bezig dan met piano spelen. Hij componeert, dirigeert en is tevens artistiek leider
van het Nationaal Filharmonisch Orkest van Hongarije. Tijdens dit optreden beroerde hij de toetsen
slechts in de Contrapunctus I uit Bachs Die Kunst der Fuge en in György Kurtágs bewerking
van diens Allein Gott in der Höh' sei Ehr. Opmerkelijk aan deze vierhandige versie van Bachs
orgelwerk is het heel hoge bovenstemmetje dat als een mixtuur de koraalmelodie omhult met een
onaards aura.
In zijn ensemble-versie van de achtste fuga uit Die Kunst der Fuge doet Kocsis dit effect na,
door een piccolo in parallelle intervallen met een van de stemmen te laten meelopen, maar helaas
leidt het hier slechts tot een eigenaardig dubbelfocus-effect. In zijn andere bewerkingen toonde
Kocsis zich een lucide muzikant. Met name zijn instrumentaties van Schönbergs Klavierstück
opus 11 nr. 2 en de zes miniatuurtjes van diens opus 19 leggen de structuur van de muziek
bloot in lichtende tinten.
Het werk van Kocsis' componerende landgenoten zorgde zowel voor speelsheid en afwisseling
als voor intrigerende muzikale rijmwerkingen. Zo sloot het in zichzelf gekeerde strijkkwintet
Ricercare van Zoltán Jeney naadloos aan op Bachs openingsfuga, en pasten de deeltjes
van zijn Zelfcitaten goed bij Schönbergs aforistische muziek al stoeit Jeney net als zijn
voormalige landgenoot Ligeti graag met mechanistische processen.
Het Ensemble Modern, dat gedurende het hele concert op een uitzonderlijk hoog niveau
musiceerde, overtrof zichzelf in Atte, een sprankelend vierdelig werk uit 1999 voor
klarinet, cello en ensemble van László Tihanyi. Vooral de solisten, Nina Janßen en Eva
Böcker, wedijverden met elkaar op het punt van raffinement en klankschoonheid. Het was dan
ook jammer dat de opgebouwde spanning aan het slot van het concert wat wegebde. Niet alleen
de titel van László Vidovszky's The Death in my Viola een variant op Morton Feldmans
The Viola in my Life is een tikje flauw. Hoewel het stuk veel mooie surrealistische klanken
bevat is het te fragmentarisch om te blijven boeien.
© Frits van der Waa 2006