de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 23 juli 2005 (pagina 13)
Roezemoezigheid in vertolking van Saint-Saëns
Tsjaikovski, Saint-Saëns en Mendelssohn door het Tsjechisch Nationaal Symfonie Orkest o.l.v. Lancelot Fuhry. 20 en 21 juli, Concertgebouw, Amsterdam.
Tegen het eind van zijn lange leven had Camille Saint-Saëns zijn roem enigszins overleefd,
en jonge tegendraadse componisten als Debussy en Ravel stelden openlijk dat de nestor van de
Franse muziek intussen wel genoeg had geschreven. Of dat nu aan hen lag of niet, Saint-Saëns'
muziek heeft nooit meer zijn oude populariteit geëvenaard, met uitzondering natuurlijk van het
geliefde Carnaval des Animaux.
Bij de Robeco-Zomerconcerten, waar deze zomer de Franse muziek centraal staat, doen ze er wat
aan. Debussy komt weliswaar nog net iets vaker op het programma voor, maar met vijf grote werken
is Saint-Saëns zeer ruim vertegenwoordigd. Komende week komt zowel zijn Derde
vioolconcert als zijn 'Orgelsymfonie' tot klinken in het Amsterdamse Concertgebouw, onder
handen van het George Enescu Philharmonisch Orkest uit Roemenië. Een ander Oost-Europees
gezelschap, het Tsjechisch Nationaal Symfonie Orkest, droeg deze week zorg voor de begeleiding
van Saint-Saëns' pianoconcerten nummer twee en vier.
Waarom Saint-Saëns' werk nu verdedigd moet worden door orkesten wier basis duizend of
meer kilometer van Parijs ligt, is de vraag. De Robeco-programmeurs hadden het ook in Groningen
of in Maastricht kunnen zoeken, want het Tsjechische Orkest kweet zich niet beter van zijn
taak dan, laten we zeggen, het Noord-Nederlands of het Limburgs Symphonie Orkest dat gedaan
zouden hebben. Het zou kunnen dat de persoon van de jonge Duitse dirigent Lancelot Fuhry, die
was ingesprongen voor de ziek geworden Gaetano Delogu, daar een rol bij heeft gespeeld. Fuhry
heeft de touwtjes niet voldoende strak in handen: in de luide passages neigt het orkest naar
roezemoezigheid. En wat subtiel en ijl moet klinken, wordt gauw dun en beverig. Dat was op
beide avonden goed te horen, in het bijzonder in Tsjaikovski's Romeo en Julia en
Mendelssohns ouverture 'Meeresstille und glückliche Fahrt', waarvan het windstille begin
wateriger klonk dan de titel wettigde.
Maar er is meer aan de hand. Het eigenaardige is dat de verschillende secties, de strijkers,
het hout en het koper, afzonderlijk uitstekend klinken, maar er op een of andere manier niet in
slagen samen een fraai versmolten orkestklank te produceren. Akkoord, het is voor een vreemd
orkest altijd even wennen om zijn draai te vinden in de extra riante akoestiek van het
Concertgebouw, maar zo'n euvel is desondanks allereerst een kwestie van training en orkestcultuur.
Zo kwam het dat beide avonden overeind werden gehouden door de pianisten, die gasteerden in
Saint-Saëns' pianoconcerten. De Engelsman Ian Fountain leverde een gedecideerde vertolking
van het Tweede Pianoconcert, waarbij hij het orkest bijna onder tafel speelde. En de
27-jarige Spaanse Alba Ventura verbond in het Vierde vastberaden octaafspel met melodisch
raffinement.
Toch was de combinatie met de daaropvolgende 'Schotse' Symfonie van Mendelssohn niet erg
flatteus voor Saint-Saëns, wiens werk naast dat van zijn Duitse collega nogal aan de
oppervlakte blijft hangen.
© Frits van der Waa 2006