de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 22 augustus 2005 (pagina 11)
Maarschalkerweerd ronkt majestueus
Franck, Tomasi, Weggelaar, Bon, Alain en Eben, door Leo van Doeselaar en Peter Masseurs. 20 en 21 augustus, Concertgebouw, Amsterdam.
In aanmerking genomen dat het Maarschalkerweerd-orgel in het Concertgebouw vierduizend pijpen
bevat, is het verbazend weinig te horen. Bovendien klinken die pijpen dan vaak tegelijk. Het orgel
wordt hoofdzakelijk ingezet om orkestwerk grandeur te verlenen - waarmee de luister niet gediend is.
Het is dan ook mooi dat tijdens de Robeco-zomerconcerten het orgel in het zonnetje is gezet, bij de
twee matinee-optredens van huisorganist Leo van Doeselaar.
Het Maarschalkerweerd-orgel klinkt overigens bepaald niet als een standaard-kerkorgel. Dat komt
doordat het instrument gemodelleerd is naar de smaak van de Franse negentiende-eeuwse orgelbouw.
De fluwelen, gestreken timbres van tongwerken overheersen, terwijl bij de meeste Nederlandse orgels
fluitachtige kleuren op de voorgrond treden.
Van Doeselaars programma van zaterdag bestond uit werken van César Franck. Diens Six
pièces zijn niet aldoor even opwindend, met hun zoetige hymnische passages en schools
meerstemmig smeedwerk. Van Doeselaar maakte er niettemin een smaakvol geheel van, waarbij hij de
mogelijkheden van het orgel etaleerde. Die reiken van een tamelijk neuzelige harmoniumklank tot
majestueus geronk. Speciaal is het zogenoemde zwelkast-effect. In handen van Van Doeselaar diende
dat voor geluidsgroei en smaakvolle diminuendi.
Bij het recital dat hij zondag samen met trompettist Peter Masseurs uitvoerde kwam de
veelzijdigheid van het orgel nog treffender tot zijn recht. Alleraardigst was het gebots tussen
echte en orgelende trompetklanken in Semaine Sainte a Cuzco van Henri Tomasi, terwijl in
Ókna van de Tsjech Petr Eben het krioel- en tamboersvermogen van het orgel aan bod
kwam. Toch waren vooral de duocomposities, kruidige samenklanken ten spijt, ook hier aan de
aimabele kant.
© Frits van der Waa 2006