de Volkskrant, Kunst & Cultuur, 14 november 2005 (pagina 11)
Elegante plompheid bij Mahler door New York Philharmonic
Strauss, Mahler, Von Weber en Schumann, door het New York Philharmonic o.l.v. Lorin Maazel. 11 en 12 november, Concertgebouw, Amsterdam.
In zekere zin was het Mahlers eigen orkest dat dit weekeind in het Concertgebouw erediensten
opdroeg voor de in 1911 overleden meester. Want die was de laatste twee jaar van zijn leven
chef-dirigent van het New York Philharmonic.
Intussen lijkt Mahler de maat aller dingen te worden - in dirigentenland althans - en daarmee
begint het muziekleven er soms uit te zien als een monocultuur. Vorige week nog maakte Michel
Tabachnik zijn debuut bij het Noord Nederlands Orkest met de Kindertotenlieder, en vandaag en
morgen brengen het Nederlands Philharmonisch en Yakov Kreizberg in datzelfde Concertgebouw de
Vijfde Symfonie. Beide stukken stonden ook bij de New Yorkers op het programma.
Lorin Maazel (75), sinds drie jaar de chef van het NYP, liet in Strauss' Tod und
Verklärung meteen horen dat zijn orkest vooral goed is in het versmelten van timbres. De
strijkers produceren romige carameltinten die een fantastisch middel vormen om de kleuren van hout
en koper aan elkaar te verbinden. Rustig en gedecideerd leidde Maazel zijn manschappen via veel
tumult naar een exact getimed kookpunt, en de daaropvolgende verzoening in een orgelend majeur. Hij
laat weinig aan het toeval over: zijn stijl van dirigeren ziet er zelfs een beetje oververzorgd
uit, alsof hij voor de spiegel heeft staan oefenen.
In Mahlers Vijfde waren de afzonderlijke lijnen geprofileerder en wilde het koper wel
eens een rauw randje hebben, maar ook hier verleende hij het orkest de glans van een breed glimmende
convertible. Zijn ritenuto - die kleine aarzeling voor het begin van de volgende maat -
is een lust voor het oor. Het Scherzo was van een elegante plompheid, en de Finale een
groots welles-nietesgeroep met schalmei-achtige klarinetten en trompetten.
Om te laten horen dat Mahler niet altijd in turbo-stijl hoeft, bracht Maazel 's anderendaags een
fraai afgewogen uitvoering van de aanmerkelijk dunner bezette Kindertotenlieder. Voorzover
diepte goddelijk kan zijn, kwam de Zweedse alt Anna Larsson een heel eind.
In Schumanns Tweede Symfonie vinden de maniakale stemmingswisselingen van Mahlers
Vijfde een voorafschaduwing: ook hier heerst discontinuïteit en staan vurige en vredige
passages tegenover elkaar. Maazel maakte er niettemin een coherent geheel van, met een triomfantelijk
happy end. Waarna hij zich ontpopte als kermisdirecteur en het publiek met een Slavonische
Dans van Dvorák en de Farandole uit Bizets L'Arlésienne nog twee
rondjes in de draaimolen gunde.
© Frits van der Waa 2006